Vergeten Harlingers uit de 17de eeuw
De schatkamers van het Harlinger stadsarchief en Gemeentemuseum het Hannemahuis bevatten nog veel meer spannende, ontroerende en eigenaardige verhalen van Harlingers uit lang vervlogen tijden. Op deze pagina worden geregeld nieuwe verhalen toegevoegd, die zijn opgediept uit het Gemeentearchief Harlingen, maar soms ook op onverwachte plekken in andere steden en provincies.
This information may change as the result of ongoing research. Door voortdurend onderzoek kan onderstaande informatie aangepast worden.
Harlingers als slavenhandelaars, plantagehouders en gouverneurs van Curaçao en Sint Eustatius
Kousenverkopers op de Zuipmarkt (1686)
Reglement voor voogden en binnenvader en -moeder van het stadsweeshuis, 1668
Sibbeli, matres, houdster van een kleine kinderschool, 1643
Boedelinventaris van de doopsgezinde apotheker Claas Gerrits Braam, 15 februari 1667
Boedelinventaris van luitenant-admiraal Tjerk Hiddes de Vries, 2 januari 1667
Hubertus van Immerzeel, boekdrukker (1687)
Brouwerijen in Harlingen in de 17de eeuw
Vluchten naar Harlingen in 1672
De textielwinkel van Ruurd Pieters (1710)
De zeekist van schipper Tjeerd Tjeerds (1698)
Klaas Klaaszn uit Franeker doodt twee mannen bij de Stenen Man op de Westerzeedijk bij Harlingen
Wiete (Vitus) Ringers in Harlingen geboren 22 januari 1660
Een gedicht van Jan Luyken (1649-1712) aan de Harlinger smalschipper Gerrit Willems (1684)
Harlinger mr chirurgijns stellen eisen aan nieuwkomers (1642)
Bernhardus Swalue, stadsdokter te Harlingen 1656-1679, lijfarts van Anna Maria van Schurman
De bibliotheek van medicinae doctor Bernhardus Swalue (1679)
Twee brieven van Anna Maria van Schurman aan stadsdokter Bernhardus Swalue, 1675
Onwillige chirurgijns worden uit hun ambt ontzet (1659)
Kleding van de kinderen in het Stads Weeshuis, 1662 en 1666
Auke Sietses meester popmaker (ca 1656-1703)
Enkele jaartallen in Harlingen in de 17de eeuw, door Seerp Gratama (1807)
Saackle Claessens, een doopsgezinde kaarsenmaker in Harlingen (1679)
Een bijzonder rijk doopsgezind Harlinger weesmeisje, Yfke Jelles Jeddema (1659-1719), 1679
De stoffenwinkel van Grietje Jacobs de Langhe, weduwe van lakenkoopman Doede Sipkes Hoitema (1690)
Jiskje Cornelis, naaivrouw in het Stads Weeshuis (1704)
Tjerk Hiddes de Vries (1622-1666), Fries admiraal en zeeheld, in de vroedschap van Harlingen 1661-1665
door Jeanine Otten 29-08-2013
Tjerk Hiddes de Vries werd op 9 december 1661 in de vroedschap van Harlingen gekozen. Hij was vroedsman in 1661, 1662, 1663, 1664 en 1665. In het Resolutieboek 1652-1664 zette hij op folio 225 verso met kleine letters zijn bescheiden handtekening, direct achter de datum (9) “Decemb: 1661”
tierck hiddes
Vanaf 1637 bestond de vroedschap uit 40 personen. Zij droeg uit haar midden 8 burgemeesters en 8 gemeensluiden voor aan de stadhouder. Volgens een rooster traden jaarlijks 2 burgemeesters en 2 gemeensluiden af en traden 2 nieuwe burgemeesters en 2 nieuwe gemeensluiden aan.
De voordracht vond plaats op de avond voor Kerst of op oudjaarsavond. De vroedschap kwam bijeen in de kerk en alle leden trokken uit een bus met zoveel bonen als aanwezigen, waaronder 7 zwarte bonen, hun lot. Degenen die de zwarte bonen trokken werden in een aparte ruimte gezet en moesten net zolang met elkaar overleggen totdat ze met algemene stemmen of meeste stemmen 4 leden voordroegen. Tijdens deze zitting werd geen eten en drinken aangevoerd en de 7 zgn. electeurs mochten niet uit de vergadering. De electeurs waren zelf overigens niet verkiesbaar. Was er overeenstemming over de 4 voordrachten, dan werd er nog geloot wie burgemeester en wie gemeensman werd.
Resolutieboek 1652-1664 (inv.nr. 16)
(folio 225) De Vroetschapspersonen op huyden desen 9: Decembr
1661 op hunne camer vergadert sijnde om in plaets
van W: de burgemr Joost: v: Roorda een Vroetschap
te nomineren volgens den stads reglement, de bewuste
poincten, doen op slaende missiven, samt acte van
survivence, in welcke doende, de gulden bonen hebben
gehadt; Evert Ruierds; Frans Dircks: Hero Reins:
Paulus Wiltvang, Hendricus Caesarius, Jan Sanstra, Dirck
Longerhou, welcke tot vroetschap hebben genomi-
(folio 225 verso)
neert Tierck Hiddes, welcke de mag[istraa]t voor
gedragen sijnde, is bij de selve geapprobeert,
waar op ontboden sijnde heeft den ede so op
het reglement, de bewuste poincten, daer op
slaende missyven, alsmede de acte van survi-
vence approberende, in forma gedaen in handen
van de Praesiderende Burgemr Docter Jacobus
Hillebrants, en Gerryt Everts Hardenborg,
waer op hy tot vroetschap is aengenomen,
verteeckenende daer op alles dat te
teeckenen stonden. Adus gedaen desen 9e
Decembr 1661 tierck hiddes
J. Hillebrants Gerrit Hardenburgh
1661
In praesente
D. Wringer
1661
(Bron: Gemeentearchief Harlingen, Archief Stadsbestuur Harlingen 1580-1925, invnr 16, Resolutieboek 1552-1664, folio 225, 225v: Tjerk Hiddes de Vries wordt aangenomen in de vroedschap van Harlingen).
Tjerk (of Tsjerk) Hiddes de Vries (Sexbierum, 6 augustus 1622 – Vlissingen, 6 augustus 1666) was een Fries admiraal en zeeheld uit de zeventiende eeuw.
Hij werd als Tjerk Hiddes (“Hiddeszoon”) in eenvoudige omstandigheden, als tweede zoon van het arme boerenechtpaar Hidde Sjoerds en Swab Tjeirckdochter, geboren op 6 augustus 1622 te Sexbierum en noemde zich pas later de Vries.
Zijn oomzegger, Hidde Sjoerds de Vries, maakte tevens carrière bij de Admiraliteit van Friesland. In 1648 trouwde Tjerk Hiddes de Vries met een Harlinger meisje: Nannetje Atses. Samen gingen ze in Harlingen wonen. Hij begon zijn carrière in de koopvaart en werkte zich in 1654 op tot schipper. Tijdens de Vierde Noordse Oorlog in 1658 tegen de Zweden voer hij in dienst bij de Friese Admiraliteit mee in de vloot van admiraal Jacob van Wassenaer Obdam als kapitein van een troepentransportschip: de Judith. Hij onderscheidde zich door het nemen van drie vijandelijke schepen en werd uit erkentelijkheid tot buitengewoon kapitein bij de Friese Admiraliteit benoemd; in de praktijk bleef hij meestal varen als koopvaarder.
In de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog, werd hij op 27 maart 1665 tot gewoon kapitein benoemd. Hij overleefde als kapitein van de d’ Elff Steden de Slag bij Lowestoft toen hij zijn schip wist los te kappen uit een groep van drie andere brandende schepen die met hun tuigage verward waren geraakt. Hij onttrok zich zo aan de blaam die vele andere commandanten trof en op 29 juni van dat jaar werd hij benoemd tot luitenant-admiraal van Friesland als opvolger van de gesneuvelde Auke Stellingwerf. Hoewel sterk Oranjegezind zette die provincie zich volledig in voor de oorlogsinspanning en Hiddes kreeg het toezicht over het trainen en tot verdere gereedheid brengen van de vele nieuwe oorlogsschepen die zijn admiraliteit liet bouwen.
In de Vierdaagse Zeeslag was zijn vlaggenschip de Groot Frisia. Hij was tweede in bevel in het eskader van Cornelis Evertsen de Oude. Toen die op de eerste dag sneuvelde, nam Hiddes met succes het commando over en onderscheidde zich vooral in de afsluitende overwinning op de vierde dag.
In de Tweedaagse Zeeslag had hij het onderbevel, onder Johan Evertsen, van de voorhoede, die door de onverwachte aanval van prins Rupert op de eerste dag (4 augustus 1666) uiteengeslagen werd. Hiddes raakte die dag dodelijk gewond toen zijn been werd verbrijzeld en hem een arm werd afgeschoten. Hij verhinderde de vlucht van zijn schip door de bemanning te smeken het hem niet aan te doen op de vlucht te moeten sterven. Het stuurloos geschoten vaartuig dreef echter af naar het westen en vormde voor de op 5 augustus eindelijk weer naar het oosten varende Cornelis Tromp een eerste pijnlijke aanwijzing dat hij zich niet zo ver van de rest van de vloot had moeten verwijderen. Op Hiddes’ verjaardag bracht een adviesjacht hem voor Tromps eskader uit naar Vlissingen waar hij diezelfde dag nog stierf in het huis van de equipagemeester Abraham Bisschop, net 44 jaar oud.
Hij werd met pracht en praal op 18 augustus 1666 op staatskosten begraven in de Grote Kerk in Harlingen. Zijn praalgraf is verloren gegaan, waaarschijnlijk bij de verbouwing van de kerk in de achttiende eeuw. Tjerk Hiddes werd postuum, vier dagen na zijn dood, vader van Tjerk Hiddes de Jongere. De moeder, Nannetje Atsess, overleed aan de gevolgen van de bevalling. De Admiraliteit van Friesland zorgde ervoor dat de zoon van Tjerk Hiddes ook als Tjerk gedoopt werd, kende de wees een jaargeld toe gelijk aan een kapiteinswedde en benoemde het joch in de eerst openvallende kapiteinspositie. Tjerk Hiddes jr. zou later ook werkelijk de functie van kapitein uitoefenen. Tjerk Hiddes de Vries werd pas op 16 maart 1667 als luitenant-admiraal opgevolgd door baron Hans Willem van Aylva. (Bron: Wikipedia)
Laatste wijziging: 2016-05-14
Een gedicht van Jan Luyken (1649-1712) aan de Harlinger smalschipper Gerrit Willems, september 1684
door Jeanine Otten (1 oktober 2011)
Met dank aan Nel Klaversma, conservator oude boeken / documentalist Amsterdam Museum
De doopsgezinde dichter, etser, schilder Jan Luyken (Amsterdam 16 april 1649 – Amsterdam 5 april 1712) stuurde eind september 1684 een zelfgeschreven gedicht met godsdienstige strekking aan de doopsgezinde Gerrit Willems in Harlingen. Gerrit Willems was van beroep smalschipper, zo blijkt uit een koopakte van september 1684. Hij kocht toen voor 600 caroliguldens de helft van een huis en loods aan de Suypmarkt (Voorstraat 76) bij de Bonckebrilspijp (nu Zakkendragerspijp) en werd daardoor buurman van de doopsgezinde bakker Doede Hendricks en diens echtgenote Baukje Seerps (Voorstraat 74). Op 7 december 1661 trouwde Gerrit Willems, afkomstig van Harlingen, voor het Gerecht van Harlingen met Lysbeth Jaspers, afkomstig uit Dokkum.
Tot welke doopsgezinde richting Gerrit Willems behoorde, is niet bekend. In Harlingen waren in de zeventiende eeuw drie Doopsgezinde gemeenten die in 1672 fuseerden tot één, de Verenigde Doopsgezinde gemeente Harlingen. De grootste groep was de Vlaamse Doopsgezinden, naar hun kerk in de Droogstraat de gemeente van de Blauwe Schuur genoemd. Een tweede groep, de Waterlanders, heette in de wandeling de Keetsgezinden. Hun vermaning stond tussen Roeperssteeg en Sint Jacobstraat. De derde groep waren de Oude Vlamingen of Jan Jacobsgezinden, ook wel met de term ‘Oude of Harde Friezen’ aangeduid. Zij kwamen bijeen in een gebouw in de Woudemansteeg tussen Lanen en Schritsen.
Nog strenger dan de Oude Vlamingen waren de Uckowallisten (of Groninger Oude Vlamingen, naar Ucko Walles uit Noordbroek Groningen). Deze Mennisten kwamen bijeen in een gewoon huis aan de Simon Stijlstraat (vroeger Wortelhaven genoemd). Op deze plaats is later de Evangelisch Lutherse kerk gebouwd.
Jan Luyken werd door zijn vader, schoolmeester en stichtelijk publicist, opgevoed in doopsgezind-piëtistische trant. Opgeleid tot schilder toonde hij zich al jong een begaafd lyrisch dichter; in 1671 publiceerde hij het bundeltje Duytse lier, een cyclus amoureuze liederen. In zijn tweede bundel, Jezus en de ziel (1678), heeft Luyken zich geheel afgewend van de wereld. In de tussenliggende jaren vallen zijn huwelijk, de geboorte van zijn zoon en zijn bekering tot een mystiek-gericht geloof dat men zowel christocentrisch als pantheïstisch kan noemen, en waarop de destijds vooral in Amsterdam vereerde Duitse mysticus Jacob Böhme grote invloed heeft uitgeoefend (zie: G.J. Bork en P.J. Verkruijse (red.), De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs, Weesp : de Haan, 1985).
Het blad waarop Jan Luyken het gedicht voor Gerrit Willems schreef, meet 32,6 cm bij 40.8 cm en bevindt zich in Amsterdam Museum, Documentencollectie, Luyken collectie, inv.nr A 56459.
Transcriptie:
Brief (Gedicht) Aan onse lieve Vrind en Broeder Gerrit Wilmse…. Tot Harlingen, […] anno 1684. (Geijndigt, den laatsten September) Jan Luijken. 30 september 1684.
JESUS, de Fonteijne der Saligheijt, de hoogst en diepste / Liefde des Vaders zij u[ede]L verquickinge / hier en in der Ewigheijt. /
GERRIT WILMSE. / Beminde Broeder, die ik vand, / op ’s Werelts Pelgroms wegen, / Al gaande naar het Vaderland, / Ick wens u heijl en Zegen. / Hebt moet, en treed maar lustig aan, / God vordre onse voeten. / Al word met al wat moe van gaan / De Rust sal ’t al versoeten. / O Rust! O allerschoonste Rust! / Hoe scherpt ghij ’t heet verlangen! / Eer dat ghij ons met welkom kust, / En wij uw Soet ontvangen. / Hoe willen wij versincken, / In uwen aldersachtsten Schoot, / En laven ’t Hart met Drincken. / Wat sal dat voor een drincken sijn? / Nu lustig, laat ons hooren? / een Watertien, als chrisstallijn, / Door ’t Harte Godts gebooren. / Ontspringende uijt des Vaders kracht, / In ’t Licht des Soons volkomen, / Dat alles Balssemt en versacht, / soo schoon en uijtgenomen. / Dat treckt den Parradeijsboom aan, / En baard een Schat van Vruchten, / Die ’t Aarts verstant te boven gaan, / Hoe hoog de Sinnen vluchten. Dat lockt de Schone Sirrafijn / Die neemtse met sijn Handen, / een Fruijtie, dat vol Hemels wijn, / vereijst, noch Maag, noch Tanden. // Daar steekt hij ’t Heijlig Hart mee aan, / Van mocht men eensies hooren, / Den Lof tot sijnen Monde uijtgaan / door ’t ruijm der englen Kooren / Dan Prijst hij ’t al, uijt al zijn Kracht / wat van haar word beseeten, / Godts wondren, Eijndloos voort gebracht, / Te tellen, noch te meeten. / De Vreugt klimt op van Troon tot Troon, / Daar is een Jubilleeren, / Elck brengt en toont sijn hoogste schoon / Den Grote Godt ter Eeren. / Haar Lichaam is van chrisstallijn, / Met Maiesteijt doorschenen, / de Goddelijke Sonneschijn / Die vloeijt ‘er schoon door hene, / en opent ieders huij[…]nd, / Met wonderbare kleuren, / Daar onse verwen, hoe vermaardt, / als duister Swart, bij treuren. / De sommige schijnen als Smarracht / en andren als Robijnen, / en Diamanten, die met kracht, / Als Sonnen van sich Schijnen. / Men speurt’er Blaauw en rood, en Geel, / En Groen, en veel’erhanden / Te wonderbaar, te hoog en Eel, / voor Weereltsche verstanden. / Die Glansen speelen door malkaal, / In’t naadren en ontmoeten, / Daar word men Heerlijkheijt gewaar, / Bij ’t Halsen, en begroeten.
Aan onse lieve vrind en Broeder Gerrit Wilmse tot Harlingen (collectie Amsterdam Museum)
Portret van Jan Luyken uit de Bowyer Bible in Bolton Museum, England. Volume 1 print 7.
Tresoar, Leeuwarden, Nedergerecht Harlingen, Proclamatieboek 242 folio 49v van sept 1684
koper Gerrit Willems, smalschipper
verkoper Sipke Jans, weduwe wijlen Jan Pieters, burgerse
Gerryt Willems, smalschipper binnen Harlingen koopt de gerechtelijke helft van een huis en afloothuis daarachter staande cum omnibus annexis, tegenwoordig in twee partijen, door […] Backer en Sierck Tiebbes als huurders respectievelijk in het geheel wordende bewoond, zijnde het huis en aflootsinge of het gene in de aflossingeplaats moeten wesen, versio, met put en bak, voorts berechtigd met een vrije uit- en ingang door de steeg ten Westen tussen dit huis en het huis daar naast van koopman Doede Hendrix [Voorstraat 74], staande en gelegen op de Suypmarkt [Kleine Voorstraat] hier ter stede bij de Bonckebrilspijp, hebbende het huis van koopman Minse Cornelis ten Oosten, de steeg en het voorschr huis van koopman Doede Hendrix ten Westen, deszelfs achterhuis ten Zuiden en het diept ten Noorden naast, bezwaard in het geheel aan vroedsman Sake Romckes met 1 goudgulden jaarlijkse grondpacht, verder met actien, servituten en gerechtigheden daartoe en aanbehorende, zodanig alles in voegen Hendrickje Tiedes, huisvrouw van Jan Lubberts mr chirurgijn alhier, de wederhelfte dezer verkocht en hierboven gemeld in eigendom toebehoort, dit zelve in koop bekomen van Sipke Jans, weduwe van wijlen Jan Pytters, burgerse binnen voorschr stede, voor de somma van 600 caroliguldens van 20 stuivers ieder, te betalen op navolgende termijnen als naastkomende mei 1685, groot 400 caroliguldens en Allerheiligen daaraan naastvolgende van hetzelfde jaar 30 caroliguldens, dan voorts van die tijd te rekenen jaarlijks gelijke 30 caroliguldens telkens zo Allerheiligen alle jaren zijn verschijntijd wezende, ten einde de volle betalinge toe alles in goede […].
Op een gedrukte plattegrond van Harlingen door Jacob Lous uit circa 1614, die bij een proces voor het Hof van Friesland inzake het slatten van de grachten is gebruikt, staan bij bruggen soms namen in handschrift. Zo ook bij de tegenwoordige Zakkendragerspijp die op de kaart (gedrukt) “d’oude Franiker pijp” heet. In handschrift staat daar bij “ of nu Bonke Brilspijp”. Tresoar, Archief Hof van Friesland, bijlage bij civiele sententie van 27-10-1736, nr. 14, inv.nr. 12950. Eiser: Gerloff Ymes c.s. Gedaagde: Magistraat van Harlingen. De kaart zelf zit in de kaartenverzameling van Tresoar onder nr. 10567. (met dank aan Stefan Elsinga te Harlingen voor deze informatie)
Laatste wijziging: 2021-06-07
Harlingen in De Betoverde Wereld van Balthasar Bekker: Trijn Hendriks van Dokkum ontdoet door toverij een soldaat van zijn manlijkheid (1667)
door Jeanine Otten (22 april 2011)
Trijn Hendriks van Dokkum, die bedelend en een beetje waarzeggend door het land ging, zou in 1667 in Harlingen een zekere soldaat betoverd hebben, waardoor zijn manlijkheid geheel was ingekrompen. Nadat zij door hem tot bloedens toe geslagen was, herstelde hij weer.
Trijn Hendriks had volgens getuigen twee keer dezelfde toverij in een en hetzelfde huis gepleegd. Eerst betoverde zij op 26 december 1667 Christiaan Wolters, de soldaat, en daarna op 31 december 1667 Nicolaas Reide, ook wel Kromme Nikkel genoemd, 63 jaar oud, samenwonend met Klaaske Gerrits, 26 jaar, zijn verloofde. Het huis waarin deze twee gevallen plaatsvonden, was dat van Nicolaas Reide. In dit huis hadden zowel Trijn Hendriks als Christiaan Wolters een slaapplek. Waarschijnlijk had Nicolaas Reide een soort van logement. Trijn Hendriks werd beschuldigd van toverij, gevangen genomen en verhoord door de Magistraat van Harlingen voor het Gerecht van Harlingen en later door het Hof van Friesland. Voor straf werd zij gegeseld.
Oude heks geeft les aan jonge heks, werkplaats David Teniers (1610-1690).
Balthasar Bekker (Metslawier 1634-Amsterdam 1698), predikant en bijgeloofbestrijder, beschreef het verhaal in ‘De Betoverde Wereld’, vierde boek, hoofdstuk 31, p. 244-250. Dit boek verscheen in 1691-1693 en werd meteen een bestseller. In twee maanden tijd werden er maar liefst 4000 exemplaren van verkocht, en al gauw verschenen er vertalingen van in Duits (1693), Frans (1694) en Engels (1695). In De Betoverde Wereld verzette Balthasar Bekker zich krachtig tegen de bul Summis desiderantes affectibus, in 1484 uitgevaardigd door Paus Innocentius VIII en het bestaan van heksen, spoken en duivels. Hij trok van leer tegen het idee van bezetenheid door de duivel – afkomstig van Plato en Hippocrates – een destijds revolutionaire gedachte. Ook het bestaan van de duivel zelf trok hij in twijfel. Tovenarij was voor Bekker een onuitputtelijke bron van humor en spot.
Portret van Balthasar Bekker, gravure door Joh. Hilarides, in De Betoverde Wereld, 1691.
Voor het verhaal van Trijn Hendriks in Harlingen baseerde Balthasar Bekker zich op haar verklaring en die van de aanklager Christiaan Wolters en een aantal getuigen voor het Gerecht van Harlingen en het Hof van Friesland in 1668. Deze verklaringen luidden ongeveer als volgt:
Begin januari 1668 verklaarde Trijn Hendriks, volgens eigen zeggen geboren te Dokkum, aan de Magistraat van Harlingen dat zij afgelopen donderdag, acht dagen geleden, in het logement van Kromme Nikkel in Harlingen, bij het vuur zat, dronken was en in slaap viel. Terwijl zij sliep, kwam er een soldaat, Christiaan, die haar kleren van voren oplichtte en met een asschep in het rond sloeg, daarna bier en as tezamen mengde en haar daarmee besmeet. Om deze belediging te wreken zwoer zij het volgende: “Zo waar als ik hier ben, daar geef ik de Duivel lijf en ziel op, hij verscheure mij van lid tot lid, als ik hem niet weer een schelmstuk schuldig ben”. Daarop zocht zij een gelegenheid om de soldaat zijn manlijkheid net alsof te laten verdwijnen. Ze kocht bij de apotheker in De Witte Roos (Voorstraat 64?) te Harlingen voor een halve stuiver vrouwenpoeder en gaf hem dat in een kannetje jenever met de woorden “in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, Amen. Zijt gegroet Maria vol van Gratie, Amen Lieve Jezus!” Hierdoor verloor de soldaat het gebruik van zijn manlijkheid.
Ze zei dat ze deze kunst had geleerd van haar gewezen broodvrouw Anna Margriet in Leeuwarden, maar dat ze het nog nooit eerder had gedaan. Ze verklaarde verder, dat de soldaat, bemerkende dat zij hem dit had aangedaan, haar met behulp van anderen deerlijk had geslagen, zodanig dat ze gaan noch staan kon. Toen haar gevraagd werd op wat voor manier de soldaat van dit gebrek weer was geholpen, zei ze dat het vanzelf verteerde en na verloop van tijd weer terug kwam. Het was een gave van God. Maar na enig aandringen bekende ze dat ze, tot het weer gezond maken van de soldaat, de woorden “Ave Maria enzovoorts” had gesproken, uit grote benauwdheid door dwang van het slaan.
Trijn Hendriks heeft later haar woorden voor het Hof van Friesland herroepen.
Drie soldaten in een herberg, toegeschreven aan Jean Tassel (1608-1667), collectie Museum Bredius, Den Haag.
De verklaring van Christiaan Wolters, aanklager, op 11 maart 1668 te Harlingen, luidde als volgt.
Christiaan Wolters, geboren in Lennich, maar het laatst gewoond hebbende te Sittard, beide in de Landen van Gulich, tegenwoordig soldaat onder de compagnie van sergeant majoor Katry, garnizoen houdende te Harlingen, oud 32 jaar, getuigt dat de gevangene (Trijn Hendriks) op Sint Stevensdag (26 december) aan hem, toen hij ’s avonds om 9 uur van de wacht kwam, ten huize van Nicolaas Reide, waar hij, net als Trijn Hendriks, zijn slaapstee had, een kannetje jenever-water gaf, zeggende: “Ik heb de hele dag gedronken, drinkt gij dat op, in Gods naam.” Hij dronk het op, waarna hij weer naar de wacht ging en hij tussen twaalf en een uur ’s nachts erge pijn in zijn geslachtsdeel kreeg, als iemand die door koude pis wordt gekweld. De pijn werd voortdurend erger, en hij voelde de volgende dag, vrijdagavond, dat zijn geslacht begon te krimpen, en merkte zaterdag ’s morgens dat het bijna geheel was ingetrokken. Hij was door het inkrimpen zodanig ongemakkelijk, dat hij vanaf vrijdagavond niet kon plassen. Dat duurde tot zondagavond, met onverdraaglijke pijn, waardoor hij zo was opgezwollen, dat zijn leren wambuis beneden aan de bovenbuik niet meer dicht gemaakt kon worden. De drie medegetuigen Barend Gerrits, Jan Kerkhof en Jan Huisman hebben het tijdens de krimping gezien en gevoeld. Verder zei hij dat Trijn Hendriks met een bootsgezel, Jacob genaamd, die getrouwd was, maar zich voor een vrijgezel uitgaf, ten huize van Kromme Nikkel had geboeleerd. En dat hij, Christiaan, zulks gewaarwordende, Trijn daarmee had gekweld. Waarna Trijn kwaad was geworden en gezworen had: “dat zij hem een poets zou bakken, of de duivel zou haar van lid tot lid verscheuren”. Daarom en vanwege het ongewone dat hem was overkomen, vermoedde hij dat zij het voorschrevene teweeg had gebracht. Zodat hij al zaterdagavond haar had gedreigd de bek op te snijden, als ze hem niet beter maakte. En zondag, nadat hij raad had gevraagd aan de vaandrig van de compagnie, die hem in zijn vermoeden bevestigde, had hij Trijn met slagen, zodat zij uit haar neus bloedde, gedwongen hem zijn verloren gezondheid weer terug te geven. Trijn zei daarop dat hij binnen twee uur zijn manlijkheid weer terug zou krijgen. Zulks geschiedde in een hele kamer vol volk, waaronder de medegetuigen Jan Huisman, Pieter Jurriens, Cornelis Riemans, Lourens Leser, allen soldaten, verder burgers en buurvrouwen. Christiaan trok zich terug in een andere kamer en begon binnen anderhalf uur te herstellen. Ondertussen zat Trijn Hendriks onder de ogen van alle aanwezigen met haar handen onder haar rokken, zonder dat Christiaan wist wat zij daarmee had gedaan. Tot slot zei hij dat Trijn op maandag aan vier vrouwen, die bij het gebeuren aanwezig waren geweest, had bekend dat als hij niet de vorige avond was hersteld, hij nooit gezond zou worden, en dat de slagen niet alleen door haar, maar ook door de Duivel waren ontvangen, hetwelk Trijn ’s zondagavonds als ‘s maandagmorgens in aanwezigheid van hem had verklaard. Daardoor geloofde hij dat het weer teruggeven van zijn manlijk lid door Trijn zonder enige medicamenten was bewerkstelligd.
Jan Steen, handtastelijkheden en triktrakspelers in een herberg, collectie Rijksmuseum Amsterdam.
De andere getuigen die bevestigden dat Trijn Hendriks soldaat Christiaan Wolters had betoverd en onttoverd, waren drie soldaten: Barend Gerrits, 25 jaar oud, uit Nederelten; Jan Huismans, 25 jaar, van Kranenborg, twee ‘paapse’ plaatsen in het land van Kleef; Jan Kerkhof, niet ouder dan 21, uit Recklinghausen, in de omgeving van Keulen, en tot slot Klaaske Gerrits, eveneens 21 jaar oud, en verloofd met en samenwonend met Kromme Nikkel (Nicolaas Reide), oud 63 jaar. Deze getuigen hebben hun verklaringen eerst afgelegd voor de Magistraat van Harlingen en negen weken later voor het Hof van Friesland.
Balthasar Bekker schrijft dat hij vermoedde dat de drie soldaten van paapse afkomst waren, in ieder geval dat ze opgegroeid waren in een omgeving waarin men aan toverij geloofde.
Op het verhaal van Christiaan Wolters volgen de verklaringen van Kromme Nikkel en Klaaske Gerrits. Kromme Nikkel kwam, op dezelfde maandag dat Christiaan Wolters was hersteld, aan dezelfde vreemde kwaal te lijden. De verklaringen van Kromme Nikkel en zijn verloofde Klaaske Gerrits kwamen volgens Balthasar Bekker precies overeen. Op dezelfde plaats van zijn lichaam was Kromme Nikkel ingekrompen en hij ondervond grote pijn bij het wateren. Omdat hij geloofde dat Trijn Hendriks dat had veroorzaakt, sprak zijn verloofde Trijn Hendriks daar op aan, haar twee slagen op de wang gevend zodat het bloed uit haar neus kwam. Daarbij viel Trijns muts van haar hoofd. Trijn Hendriks zei daarop: “sla mij niet meer, hij zal het weer terug hebben; zet mij de muts weer op“. Daarop herstelde Kromme Nikkel onmiddellijk. Dat werd door Trijn gedaan, terwijl ze, toen ze wilde gaan bedelen, door jongens op een mestkruiwagen was gesmeten en voor Kromme Nikkels deur gebracht was. Volgens Trijns eigen zeggen moest dat slaan gebeuren, anders zou Kromme Nikkel niet kunnen herstellen. Men had echter geen toverboeken bij Trijn kunnen vinden.
Een dronken vrouw wordt op een kruiwagen gesjord. Jan Steen, De wijn is een spotter, 1663-1664. Verblijfplaats onbekend.
Balthasar Bekker hechtte niet veel geloof aan de woorden van Kromme Nikkel en zijn verloofde Klaaske Gerrits: het was een stel dat maar samenleefde, van geringe nering en weinig omgang met mensen met een geoefend verstand.
Volgens Balthasar Bekker wist Trijn Hendriks zelf niet wat tovenarij of een werk van de duivel was. Dat blijkt ook wel dat zij na de getuigenis van Klaaske Gerrits had verklaard dat zij niet kon ‘tjoenen’ (Fries: toveren), maar wel duivelskunsten wist. Ze wist wel wat het vrouwenpoeder kon aanrichten, en had, door boosheid gedreven, die soldaat iets gegeven waardoor hij werd aangetast. Dat had dat mengsel gedaan, en niet de toverwoorden.
De straf die Trijn Hendriks door het Hof kreeg opgelegd was een geseling. Die had zij volgens de tijdgenoten wel verdiend, vanwege haar bezwering en het leed dat zij de man had aangedaan, al was het zonder toverij.
De samenstelling van het vrouwenpoeder dat Trijn Hendriks in december 1667 bij de apotheker in De Witte Roos kocht, is niet bekend, maar had als resultaat dat een man, die dit poeder met een drankje opdronk, niet meer kon urineren en daardoor zodanig opzwol dat het leek alsof zijn geslacht verdween. De Witte Roos (waarschijnlijk Voorstraat 64) stond bij de Boterbrug. De huizen links en rechts ervan waren in eigendom van apotheker en vroedsman Symon Annes Jorna. Mogelijk was Symon Annes Jorna degene die het vrouwenpoeder had samengesteld. (Voor wie wil weten wat er in een 17de-eeuwse apotheek zoal te koop was, zie de inventaris van de apotheek van de in Harlingen geboren Anske Eelkes, die in 1625 in Leeuwarden failliet ging: http://www.mpaginae.nl/Apotheek/aptoheekAE.htm
Apotheker in zijn apotheek, 17de eeuw, onbekende schilder uit de omgeving van Gerard ter Borgh. In de schappen achter de recepteertafel staan Delftse apothekerspotten afgedekt met geelkoperen deksels, stroopkannen en extractpotten. Voor de toonbank staan op consoles een bronzen vijzel en een grote mortier, belangrijke attributen bij de bereiding van grote voorraden geneesmiddelen.
Het geloof in wegtoveren van het mannelijk geslachtsdeel stond begin 17de eeuw al op losse schroeven. De Dordtse arts Johan van Beverwijck haalde in 1636 in het hoofdstuk over onvruchtbaarheid in zijn Schat der Gezondheid de Italiaanse arts Giovanni Battista Codronchi (1547-1628) aan die meldde dat ‘iemands gereedschap’ weggetoverd kan worden, maar dat is alleen in schijn zo is. Codronchi schreef een van de eerste boeken over de behandelingen van ziekten veroorzaakt door toverij, De morbis veneficis ac veneficiis libri quatuor (1e druk 1595, Milaan: 1618).
Waar de hele gebeurtenis zich precies in Harlingen heeft afgespeeld is niet exact bekend, maar mogelijk in de omgeving van Voorstraat zuidzijde, in de buurt van apotheek De Witte Roos, Voorstraat 64. Van Kromme Nikkel oftewel Nicolaas Reide / Nicolaus Reyde is er wel een koopakte van 19 december 1646. Hij koopt dan met zijn echtgenote Anna Frytschen een huis met aanbehoren in Harlingen, hebbende Inte Andries Coordemaeckers met de halve put en het onderhoud vandien belast met 46 stuivers eeuwige jaarlijkse grondpacht, voorts met de actien, servituten en gerechtigheden daartoe en aanbehoren. Verkopers zijn Doede Pieters en Pytter Ipes. De prijs die Kromme Nikkel moet betalen is 241 goudguldens. Mogelijk is dit hetzelfde huis waar Trijn Hendriks 21 jaar later haar ’toverkunsten’ uithaalde. De drie huizen die Doede Pieters had, waren alle gesitueerd aan de zuidzijde van de Voorstraat, “bij de drie pijpen”, het Noordijs en Franeker Pijp.
Bronnen:
Balthasar Bekker, de Betooverde Wereld, synde een grondig ondersoek van ’t gemeen gevoelen aangaande de geesten, deselver aart en vermogen, bewind en bedrijf, al ook ’t gene de menschen door derselver kraght en gemeenschap doen, in vier boeken ondernomen, Amsterdam : Daniel van den Dalen, 1691, Vierde boek, 31ste hoofdstuk, p. 244-250.
Gent, Universiteitsbibliotheek, gescand exemplaar, gevonden op: http://books.google.nl
De koopakte uit 1646: Tresoar, Leeuwarden, Archief Nedergerecht van Harlingen, Proclamatieboeken, invnr 235, fol 237.
Symon Jorna als apotheker in De Witte Roos (Voorstraat 64), zie www.kleinekerkstraat.nl > Zoek je huis: Voorstraat 64.
Laatste wijziging: 2021/06/07
De apotheker, geschilderd door Gabriel Metsu, 1661, Musee du Louvre, Parijs.
Harlinger mr chirurgijns stellen eisen aan nieuwkomers: Bepalingen voor nieuwe chirurgijns in Harlingen, 27 juli 1642
Transcriptie door Jeanine Otten (24 november 2010)
Burgemrs Recht ende Raden der Stadt Harlingen doen te weten also Salvus Jans, Hendrick Schenkel, Jillis Schenckel, Sibrant Feyes, Otto Harmens, Marten Barents, Johannis Daniels, Sixtus Elens, Jan Hendrix, Wytse Peters, Sibrand Joukes, Yde Janes Halfwassen ende Fedde Baukes, m[eeste]rs Chirurgijns binnen onser stede, ons schriftelijk gedemonstreert en te kennen gegeven hebben dat daeglyx vele verscheydene personen haer tot het handtwerck van Chirurgie begeven, d welke het selve hantwerck niet geleert veel min enige fundamenten daerinne geleyt hadde, en daeronder ook waren die niet conden lesen noch schriven, en gevraget werdende hoe sij sulx durffen onderstaen, daerop anders niet antwoorden als dat sij daerdoor sochten met lichticheyt door de werelt te geraken, daerdoor veele goede ingesetenen van hun gesontheyt berooft en ook somwijlen wel in de tijd huns levens becortet wierden, versoekende en biddende reverentelijk in aller ootmoet dat ons, tot voorcominge van sodanige swaricheden en onheylen en om voor alle periculen vandien de goede Ingesetenen te bewaren, gelieve wilde te ordineren en statueren dat memorie het handtwerck van Chirurgie binnen deser Stadt en de Jurisdictie van dien soude mogen excerceren en doen, voor en aleer sij behoorlijke leerbrieff vertoont en nae gedane examinatie bequaem bevonden soude wesen, en waerop enige artikelen te willen becomen en haer daerop te verlenen brieven van octroy in forma, so ist dat wij Burgemeesters ende Raden voorschreven voorstaende het verschreven versoeck niet ongefundeert te sijn, maer in goede redenen te vestaen en geneicht sijnde onser burgeren welvaren gesontheyt en proufijt te bevorderen op het voorstel en versoek van de voorschreven mr Chirurgijns wel geleth en der selver overgeleverde remonstrantie en bijgevoegde artikelen nae behoren geexamineert hebbende haer luyden deaerop dese naevoegende poincten ofte artikelen hebben toegestanden en verlenicht.
Eerstelijk dat een yeder die hier nae binnen dese Stadt en desselver Jurisdictie de practique van chirurgie sal willen onderleggen te exerceren gehouden sal wesen het burgerschap deser stede te winnen en daerbij doen blijcqen dat hij van eerlike Olders geboren, en selfs ook van goede leven en wandel is en daar beneffens dat hij zijn handwerck van een goed en eerbaren man geleert heeft.
Dat ook geen nieu incomende nae desen tot den practique alhier geadmitteert sal werden die toe een proeff niet eerst en al voren sal hebben geprepareert een scheermes behoorliken op haar sneed en steel tevens lancetten op haar behoore steele om daermede drie aderen te openen die de Stadts Medico beneffens een Medicijn en Assesseur van de Chirurgijn [moeilijk leesbaar schrift met heel kleine letters: xxx coomdt sal te xxx, en tes onse ter xxx AEgiptiatum et opium et renplastica, exxxx diavolexxx] Ende sal de selve nieus aencomende Chirurgijn dan ook nog eerst al voren van den Stadts Medico alhier ten overstaan van commissarissen uyt den Gerechte en desselfs Stadts secretaris in presentie mede van de Olderman en assesseur van den Chirurgijns geexamineert en bequaem verclaert moeten wesen.
Dat een yder die nae desen op voorgaende examinatie en gedane proeff tot mr Chirurgijn binnen deser Stadt geadmitteert en aengenomen sal wesen, gehouden sal sijn boven de oncosten daerover gevallen te betaelen eens negen goltguldens, daeraf de gemene stadsarmen en kercke-armen elk een darde part en de gemene Chirurgijns de resterende darde part sullen genieten, doch burgers kinderen sijnde sullen half so vele geven.
Dat alle die gene die nae desen binnen deser Stede sullen comen en onderleggen de practique van Chirurgie alhier te exerceren, sonder daertoe als voren verhaalt geadmitteert te sijn en te voren vermaent wesende daervan af te houden, verbeuren sullen voor de eerste mael drie caroli guldens, voor de tweede mael ses caroli guldens te appliceren, gelijk hier voren van de negen golt guldens geseit is, Doch sal een burger off ingesetene deser Stede vrij staen om een vreemde mr Chirurgijn uyt een ander Stadt off plaetse te halen en alhier gebruiken mits eerste sodanige mr Chirurgijns, als hij te voren gebruikt mach hebben nae behoren contentement en betaling doende
Onderstaende
Aldus gedaen geconsenteert en geoctroyeerd bij ons Burgemeesters en Raden verschreven bij provisie en tot revocatie van ons ofte ons Successoren op den Raadhuijse Harlingen dese seven ende twintichsten July 1642.
Des avonds hebben wij dese met ons Stadts Zegel ende zecretary handt ter ordonnantie doen bevestigen. Actum item stonde daeronder beneffens het Stadts zegel inde groene wasse gedrukt en met een wit papiercke overtrocken, Andreas Heemstra met enige streken.
Bron: Gemeentearchief Harlingen, Archief Stadsbestuur 1580-1815, inventarisnummer 15, Resolutieboek 1637-1652, fol 258-260.
Een chirurgijn voert een voetoperatie uit.
Laatst gewijzigd 24/11/2010 23:18u
Bernhardus Swalue, stadsdokter te Harlingen 1656-1679, lijfarts van Anna Maria van Schurman
Door Jeanine Otten (6 december 2010)
Anna Maria van Schurman (1607-1678), veelzijdig begaafde vrouw, eerste vrouwelijke student in Europa, talenwonder, beeldend kunstenares en dichteres, sloot zich tot verbijstering van velen in 1669 aan bij de Labadisten, een radicale protestante beweging. Op het eind van haar leven woonde ze, temidden van de Labadistische gemeenschap, in Wiuwert. Ze was niet gezond, leed aan allerlei kwalen en werd in haar ziekte bijgestaan door de Harlinger stadsdokter Bernhardus Swalue. Er is zelfs een tweetal brieven van Anna Maria van Schurman aan deze stadsdokter bewaard gebleven. Tijd om eens enig licht te werpen op deze inmiddels, ten onrechte, vergeten Harlinger, die maar liefst vier boeken op zijn naam heeft staan. Aan de hand van de boedelinventaris, genealogische gegevens en andere bronnen is het mogelijk een reconstructie te maken van de inrichting van het huis, de bezittingen, het sociale netwerk en de interesses van medicinae doctor Bernhardus Swalue.
Inventarisatie in het sterfhuis
Op 24 juli 1679 stapten in een huis aan de noordkant van de Noorderhaven drie mannen binnen. Het waren de burgemeesters Folckert Lammerts Nijkerk en Pytter Pytters Oldaens en de stadssecretaris dr Dominico Wringer. Ze kwamen om de boedel van de overleden medicinae doctor Bernhardus Swalue, in leven stadsmedicus van Harlingen, te inventariseren en te beschrijven.* Dit gebeurde op verzoek van Hessel Wytses Wassenaer, burger en oud burgervaandrig van Harlingen. Hij was aangesteld als voogd over de minderjarige nagelaten kinderen van Bernhardus Swalue en zijn overleden echtgenote Memcke Swalue: Otto, Bernhardus en Itie Swalue. De aangeving van de goederen voor de beschrijving werd gedaan door de oudste dochter Aeltje Swalue, die voor het Hof van Friesland meerderjarig verklaard was. Zij was dus tussen de 18 en 25 jaar oud, want met 25 jaar was men in die tijd pas meerderjarig. Aeltje beloofde alle goederen, ‘actien en credytten’ naar beste weten en kennis te zullen aangeven. Daarna trok het gezelschap van kamer naar kamer om de huisraad en de inhoud van kasten te tellen en te beschrijven.
Wortels
Doctor Bernhardus Swalue (naamsvarianten: Swalve, Swalbe, Sualve), geboren omstreeks 1625, was afkomstig van Emden[5] en overleed in mei of juni 1679 in Harlingen. Op 10 november 1654 trouwde hij in Leeuwarden[6] met Mencke Swalue (geb Leeuwarden 1635). Zij was een dochter van Otto Swalue, schepen van Leeuwarden 1633 t/m 1636, 1651 t/m 1654, en bouwmeester van Leeuwarden 1647 t/m 1649. Haar moeder was Itie Alberts Frielsma (geb 1602).
De wortels van de Swalues lagen in Rheine (Westfalen) en Emden. Mogelijk was dr jur Bernhardus Swalve (geb Rheine ca 1590, overl Emden 16-10-1649)[1], burgemeester van Emden, die in juni 1637 bij Hugo de Groot om hulp vroeg om een inval op Emden door de landgraaf van Hessen-Kassel Willem V te beletten[2], een grootvader van onze Bernhardus Swalue. De grootvader van Bernhardus Swalues schoonvader Otto Swalue heette eveneens Otto Swalue. Deze leefde rond het midden van de 16de eeuw en was houthandelaar in Rheine, vanwaar grote hoeveelheden Westfaals hout of balken in vlotten de Eems werden afgevoerd naar Emden om vandaar verhandeld te worden in ondermeer het houtarme Groningen en Friesland. Deze handel had van Otto Swalue een vermogend man gemaakt. Op zeker moment verhuisde Otto Swalue naar Leeuwarden, mogelijk om zelf de houtverkoop ter hand te nemen in zijn belangrijkste afzetgebied.[3] Van deze Otto Swalue en diens zoon Otto (geb ca 1540) stamt een omvangrijk nageslacht Swalue in Leeuwarden af, waarvan verschillende leden in de 17de en 18de eeuw advocaat voor het Hof van Friesland waren of lid van de vroedschap van Leeuwarden. In de 18de eeuw komen ook Leeuwarder kunstenaars voor, zoals mr schilder Cornelis Swalue (werkz Leeuwarden ca 1745), mr beeldhouwer en houtsnijder Eilardus Swalue (1724-1790), kunstschilder/glasmaker Albertus Otto Swalue (ged 1745), beeldhouwer Job Swalue (ged 1748) en mr zilversmid Nicolaas Swalue (1750-1812).[4]
Burgerrecht
Een paar weken na zijn huwelijk, op 29 november 1654, betaalde Bernhardus Swalue in Leeuwarden 6 goudguldens voor het burgerrecht van die stad[7]. De vermelding in het Leeuwarder Burgerboek is de oorzaak van de misvatting dat Anna Maria van Schurman op het eind van haar leven werd bijgestaan door “Bernhardus Swalve uit Leeuwarden”. Vanaf ongeveer twee jaar nadat hij het burgerrecht van Leeuwarden had verworven, zeg de tweede helft van 1656, was hij tot en met april 1679 werkzaam in Harlingen als stadsmedicus en medicus van het College ter Admiraliteit[8]. Na zijn overlijden in mei of juni 1679 werd Bernhardus Swalue opgevolgd door stadsmedicus dr Conradus Henrici Ludinga.[9]
Voorgangers
De Harlinger stadsdokters die direct aan dr Bernhardus Swalue voorafgingen waren dr Johannes Ansta (overleden begin 1656) en dr Gerrardus Nicolaes Bramius (Braam) [10], die slechts drie maanden als stadsmedicus werkte. Na dr Gerrardus Nicolaes Braam werd dr Bernhardus Swalue benoemd tot stadsmedicus van Harlingen. De stadsrekening over 1656-1657[11] geeft bijzonderheden over de betaling van de tractementen van de heren doktoren: “betaelt aen Idtske Theunis Wrijthoff, weduwe van wijlen dr Johannes Ansta stadsmedicus een quartael, aen Nicolaus Bramius, vader van dr Gerrardus Bramius gesuccedeerde het tweede; en aen dr Bernardus Swalve tegenwoordig Stats medicus de laetste twee quartalen, yder tot vijftigh carolus guldens, alsoo tsamen het volle tractement tot f 200-0-0.” Uit de stadsrekeningen blijkt dat het jaartractement tot Swalues overlijden in 1679 ongewijzigd bleef, namelijk 200 gulden per jaar.
Noordzijde Noorderhaven
Op 26 januari 1662 kochten dr Bernhardus Swalue en zijn vrouw Memcke Swalue voor 2475 goudguldens in Harlingen een huis aan de noordkant van de Noorderhaven, met een uitgang en steeg naar de Droogstraat. De buurman aan de westkant was hopman Grettinga[12], de buurvrouw aan de oostkant was Heiltje Pieters. De verkoper was stadssecretaris dr Dominico Wringer. In 1663 had Swalue een conflict met zijn buurman, bouwmeester Harmen Grettinga, over een staketsel op Grettinga’s grond en de waterlozing van Grettinga op Swalues plaats.[13]
Volgens het Register van de goedschatting (een vermogensbelasting) uit 1673 gaf dr Swalue een inkomen van 17.000 gulden en 8.000 gulden op. Zijn huishouden telde op dat moment 6 personen.[14]
Tuin
Op 9 juli 1676 kocht Swalue voor 605 caroliguldens een tuin met bomen en plantage, 95 voet lang, 36 voet breed, met vrije uit- en ingang noordwaarts in de Bot Apothekersstraat. De verkoopster was Maaike Hanses Cartouw, weduwe van vroedsman Pieter Hielkes Coolhart.
Boedelinventaris
Bernhardus Swalues echtgenote Memcke Swalue is ergens tussen december 1672 (de geboorte van hun laatste kind) en mei 1679 overleden, Bernhardus overleed in mei of juni 1679. Hessel Wytses Wassenaer[15] , burger en oud burger vaandrig, trad op als curator (voogd) over de minderjarige kinderen Otto, Bernhardus en Itie Swalue (2 jaar oud). De aangeving van de goederen werd gedaan door de oudste dochter Aaltje Swalue, die veniam aetatis had verkregen (dwz dat ze meerderjarig was verklaard door het Hof van Friesland). De boedelinventaris werd opgemaakt. Per vertrek werden alle voorwerpen opgeschreven. Opvallende zaken zijn een klavecimbel, een aanzienlijke hoeveelheid boeken (254 titels) op medisch, theologisch en historisch gebied en een schuldboek vanaf 1664 waaruit de (niet-betalende) klantenkring van dr Bernhardus Swalue blijkt. Een gedeelte van de huisraad, zoals beddengoed, tafellakens, servetten, geschilderde borden, een spiegel, stoelen, een kast met zwart ebbenhout ingelegd, en potten en pannen, werd na de inventarisatie door Dieuwke Claeses en Dieuwke Jans, gezworen uitdraagsters, getaxeerd voor een bedrag van f 323-1-0 en toegewezen aan Aaltje Swalue.
Indeling van het huis en inrichting
Uit de boedelinventaris blijkt dat de indeling van het huis aan de Noorderhaven bestond uit de volgende vertrekken:
– het voorkamertje, hier werd gezien de bedstee met matras, oorkussens, groene sprei, gordijnen en rabat ook geslapen. Voor de ramen hingen blauwe gordijnen en nog een groen gordijntje. Er stonden zes Spaanse stoelen en een gemarmerde tafel. Aan de muur hingen zeven kleine en grote geschilderde borden. Verder lagen in het vertrek nog een almanak en een koker voor een kam. In een eiken pulpitrum (lessenaar) lagen geld en voorwerpen als een spuit, spatel, tongschraper en doodshoofd, alle van zilver, twee gouden signetten voor de beide zoons Otto en Bernhardus Swalue, 47 zilveren knopen alleen voor Bernhardus, zilveren en gouden voorwerpen voor dochter Itie Swalue zoals een gouden ring met zeven diamanten, een gouden ring met een diamant, een paar gouden pendantjes (?), een zilveren vingerhoed, twee zilveren vrouwenheften (handvaten van messen) en sieraden. Verder werden in de lessenaar ‘brieven en instrumenten’ bewaard, waarop verderop aandacht aan zal worden besteed.
– het voorhuis, hierin trof men de volgende voorwerpen aan: zeven stoelen, kookgerei als een hangijzer (een constructie waarin een pan zonder hengsel boven het vuur kon hangen), twee treeften, een ketting en een haak, twee lampen, een hakmes, een potzeel (een verstelbare haardketting waaraan de kookpot boven het haardvuur werd gehangen), twee blikken blakers, een koperen gootling (een uit koper gegoten stuk vaatwerk), een koperen ketel, een koperen taartpan met een deksel, een koperen potje, koekenpan en stoofpan, een ijzeren pot, een messing schuimspaan, kaarsensnuiter en kandelaar, een braadspit, een stoelkussen, zeven grote en kleine schilderijen, drie porseleinen kopjes, een mantelstok en een piek. In dit vertrek stond een kostbare Hollandse kast[16] (ingelegd met zwart ebbenhout en getaxeerd op f 16,-) waarin behalve linnengoed als lakens, slopen, tafellakens, servetten en handdoeken ook wat kleding van dr Swalue was opgeborgen, namelijk zes dasjes, enige beffen en ponjetten[17], en een schildpadden kleerbezem en kam;
– de binnenkamer, door de blauwe beddensprei, gordijnen en rabat aan de bedstede en een blauw schoorsteenkleed en tafelkleed had deze kamer een koele uitstraling. Voor de vensters hingen witte gordijnen. Deze kamer had een representatieve functie, mede door het kostbare muziekinstrument dat hier stond: een klavecimbel ‘op een voet’.[18] Verder hingen aan de wanden een grote spiegel (getaxeerd op f 12,-) en negen grote en kleine schilderijen. Er stonden vier Spaanse stoelen, een zwarte tafel met een blauw saaien kleed en een houten kandelaar. In de vaste kast in de muur lagen zilveren voorwerpen als 28 zilveren lepels, twee koppen, zoutvaten, een mosterdpot, een poederdoos met deksel, een grote kroes, twee kannetjes met zilveren deksel, verder wollen manskleren als twee zwart lakense mantels, een zwart greinen mantel, een gekleurde greinen mantel, een pleussen[19] rok, twee zwarte grof greinen[20] rokken, twee onderbroeken, een wambuis[21] en een hoed;
– de gang, waar een ‘schilderbord’ en een ladder waren;
– het portaal, waarin twee schalen, twee stoffers, twee wrijvers en een vloerveger;
– de grote keuken, met zeven stoelen met zeven stoelkussens, een tafel, een spiegel, elf schalen, een schotel, een rek met een scherm, vier tafelborden, een broodmandje, een gordijn voor de vensters, twee schoorsteenkleden (waarvan een bont), een kannetje met een tinnen deksel, enige roemers (wijde drinkglazen met knoppen op de steel) en een zilverrekje;
– de kleine keuken, waarin behalve vijf stoelen met twee stoelkussentjes de volgende tinnen voorwerpen: zes schotels, een kom, vijftien tafelborden, een stoofpot, een paar kandelaars, een flapkan, een waterpot, twee bekertjes, een zoutvat; en koperen en ijzeren voorwerpen als een aker, een rooster, een appelbrader, twee tangen, een hakbord en een zoutvat, een kaarsenlade, een kruitdoos, een emmer, een meelvaatje, twee blikken emmers, een ‘suypvat’ (een vat voor karnemelk), enig stenen schotelgoed, een turfvat en vier grote en kleine wastobben;
– de achteropkamer, waarin twee bedsteden met oorkussens, dekens, gordijnen en rabat, vier oude stoelen, een distilleerketeltje, een vuurbekken, een kastje, vier oude borden en een houten doos ;
– de vooropkamer, waarin twee bedsteden met oorkussens, dekens, gordijnen en rabat, een schoorsteenkleed, vier Spaanse stoelen, een houten stoel, een eiken pers, een kistje, een klein houten tafeltje en de voet van een tafel. Aan de muren van dit vertrek hingen tien grote en kleine geschilderde borden, verder stonden er nog vijf gipsen beelden. Dit vertrek fungeerde ook als studeerkamer of werkvertrek van dokter Swalue, gezien de boekenkast met de uitgebreide bibliotheek (meer dan 250 titels), enige distilleerglazen, een koperen vijzel, een tinnen inktstel, een lantaarn en een kast met enige medicijnflesjes, potten en spatels;
– de kleerzolder, waar twee stoelen, een kinderstoel, een kerkstoel (een soort vouwstoel die men mee naar de kerk nam), een (in onbruik geraakt) spinnewiel, een vleesvat, een scherm, twee mangelstokken, twee mangelborden, twee manden en een bakermat, een ijzeren koe (functie onbekend), een lantaarn, drie korfjes en drie houten bakjes, twee stoven, een mat, een oude houten tafel, een strijkbord en wat turf.
Brieven en instrumenten
In de lessenaar in het voorkamertje bevonden zich ‘brieven en instrumenten’ zoals 23 obligaties (schuldbrieven), 1 reversaal (schriftelijke tegenbelofte) en 5 lijfrentebrieven. Eén van de ‘instrumenten’ is een vroeg document, namelijk een ‘schepenkennis voor de vierschaar van de Stadt Amsterdam gepasseert bij Jildu Swalue op 17 augustus 1628, van 3000 gulden, waarvan 1/4de deel aan het sterfhuis van dr Bernhardus Swalue toebehoort’[22]. Jildau Swalue was een dochter van Otto Swalue (geb ca 1540-overl Leeuwarden 09-02-1613), advocaat aan het Hof van Friesland 1582, secretaris te Leeuwarden 1588-1593. In 1613 trouwde ze in Leeuwarden met Petrus (Pytter) Jansz van Loo (geb Leeuwarden ca 1578- overl voor 1628), advocaat bij het Hof van Friesland en in 1627 in Leeuwarden als weduwe van P. van Loo met Simon Polman. In 1684 leverde mr [Hessel Wytses] Wassenaer als voogd van dr Swalues kinderen dit instrument over aan de broer van hun overleden moeder Memcke Swalue, dr Tiberius Swalue, convooimeester te Termunterzijl, om de penningen in te vorderen, mits hij (Wassenaer) het recht op het vierde part bleef houden. Dr Bernhardus Swalues afkomst van Emden komt nog eens ter sprake in een notitie in zijn eigen Staatboek: “onder Dr Juzchema, burgemeester van de stad Emden berust een obligatie ten laste van de Nedereemse Dijkage te Emden van 4 augustus 1642 ten bedrage van 600 rijksdaalders, waarvan het sterfhuis 2/3 deel toebehoort tot 400 rijksdaalders, en is per akkoord betaald 1/3 deel van het kapitaal”.
Dat dr Bernhardus Swalue een man in goede doen was, blijkt uit verschillende obligaties en reversalen van 1000 tot 2800 caroliguldens. Dit waren bedragen die hij tegen rente leende aan anderen, zoals in 1672 1000 caroligulden aan de Harlinger hopman Seerp Lammert Swerms; in 1675 2800 caroliguldens aan Andries Caspers, koopman te Leeuwarden, voor huizen bij de Brol; in 1676 2500 caroliguldens aan Jonker Sabinus van Wissema, grietman van Idaarderadeel; in 1679 2000 caroliguldens aan de Harlinger vroedsman Anske Ypes Zeestra. Een kleiner bedrag van f 568-15-0 leende hij in 1676 aan Agge Jelles Reijnalda, zilversmid te Franeker. De lijfrentebrieven waren ten laste van de Provincie Friesland en stonden, behalve op naam van zijn zwager Albertus Swalue (geb Leeuwarden 1624-overl Leeuwarden 1701), op naam van zijn kinderen Aaltje, Otto, Bernhardus en Itie Swalue (alle vier de lijfrentebrieven op de levens van zijn kinderen zijn op 5 november 1675 afgesloten tegen 12 procent rente).
Alle geïnventariseerde ‘Brieven en instrumenten’ bleven op verzoek van Aaltje Swalue, hoewel zij voor het Hof van Friesland meerderjarig gemaakt was, onder de hoede van haar voogd Hessel Wytses Wassenaer. De hele inventaris werd uiteindelijk op 1 september 1679 ondertekend door burgemeester Pytter Pytters Oldaens, stadssecretaris Dominico Wringer, de curator Hessel Wassenaar en Aeltje Swalue.
Vastigheden
Het onroerend goed dat dr Bernhardus Swalue bezat, bestond, behalve uit zijn huis aan de Noorderhaven en de tuin in de Bot Apothekerstraat in Harlingen, uit een heerlijke zate lands van 58 pondematen te ‘Wanzerd’ (nu: Wanswerd, huidige gemeente Ferwerderadeel); 12 ½ pondematen lands te Oosterwierum aan de Sneker trekvaart; 3 pondematen lands te Morra in Oostdongeradeel achter Metslawier, 6 pondematen lands gelegen op Kollumer Uitterdijk (nieuw ingepolderd buitendijks gelegen land bij Kollum, huidige gemeente Kollumerland); 16 goudguldens eeuwige rente uit de huizen in en buiten Dokkum; 4 goudguldens eeuwige rente uit de huizinge aan de Trekweg onder Bedaerd (Birdaard, huidige gemeente Ferwerderadeel, aan de Dokkumer Ee, de vaarverbinding tussen Dokkum en Leeuwarden), en onder het dorp Wanswerd behorende; 1 ½ goudgulden eeuwige rente van een ‘Kooters huis te Blij’ (het huis van een keuterboer te Blija (huidige gemeente Ferwerderadeel)).
Schuldboek
Het Schuldboek geeft een overzicht van Swalues klantenkring, bij 87 personen staan per jaar de bedragen die zij nog aan hem verschuldigd zijn. Helaas staat er niet bij voor welke medische behandelingen. Vaak staan er achter de namen beroepen genoteerd, soms nog voorzien van een huisnaam of een plaatsnaam als locatie, bijvoorbeeld ‘1675 13 april secrets tot Jorwert’ (de secretaris van de Grietenij Baarderadeel, te Jorwerd), of ‘1676 Michiel Goutsmidtsknecht bij Wybe Goutsmidts int steegje’ (de Harlinger goudsmid Wybe Pybes, overl omstreeks 1685). Het begint met 13 mei 1664 met een schuld van f 19-0-0 die Symon Jorna nog moest betalen, en loopt door tot en met 30 april 1679. We kunnen dus aannemen dat dr Swalue in mei of juni 1679 is overleden, daar op 24 juli de boedelinventaris opgemaakt werd[23]. Het laagste bedrag was f 0-6-0 (6 stuivers), het hoogste bedrag was f 46-10-0, voor Johannes Baukes[24] op 27 oktober 1678.
Swalue had ook ‘Jaar Kalanten’, leden van de Harlinger bovenlaag die Swalue een jaargeld betaalden, maar die gezien het Schuldboek soms wel jaren achterbleven in hun betalingen, zoals: Sacco Idzinga, ontvanger generaal van het college ter Admiraliteit in Friesland, met een schuld over de jaren 1677 tot mei 1679 en voor geleverde medicamenten van f 32-9-0; Matthijs Idsinga, stadssecretaris, met een schuld van 1 januari 1677 tot mei 1679 en voor geleverde medicamenten: f 26-3-0; kapitein Barent Hiddes de Vries, een broer van Tjerck Hiddes de Vries (overl 1666), wegens een jaar diensten en geleverde medicamenten, f 14-11-0; dr Dominico Wringer, stadssecretaris, jaargeld sinds 1 februari tot mei 1678, f 2-10-0; secretaris Adius, jaargeld sinds 1 oktober 1678 tot mei 1679 met geleverde medicamenten, f 8-12-0; burgemeester Harmen Synes Nauta’s weduwe[25], jaargeld sinds 1 december 1678 tot mei 1679 met geleverde medicamenten, f 5-0-0; ontvanger Duco Nauta, jaargeld sinds 1 decembr 1677 tot mei 1679 en geleverde medicamenten, f 28-10-0; vroedsman Douwe Lanting, het jaargeld sinds 15 februari 1679 tot mei 1679, f 3-0-0; de weduwe van Franciscus Canters, raad en adjunct fiscaal in het College ter Admiraliteit van Friesland, sinds ‘Lichtmis’ (=Maria-Lichtmis: 2 februari) 1679 tot mei 1670, f 3-0-0.
Dr Swalues bibliotheek
Zoals gezegd bevat de catalogus van Bernhardus’ bibliotheek 254 titels, dat zijn meer dan 254 banden. Alleen al Paracelsus Der Grosse Wundarzney bestaat al uit 10 delen. De gehele geannoteerde catalogus wordt apart op deze website gepubliceerd.
Er komt in Swalues boekenkast, behalve Latijnse medische publicaties, ook een enkel Nederlands medisch werk voor, zoals het drieluik van Johannes van Beverwijck (Dordrecht 1594-Dordrecht 1647) Schat der Gezondheid (1636), Schat er ongezondheid (1642) en Heelkunst (1645), tussen 1650 en 1680 herdrukt in één band: Alle de werken en D. Rudolph, Oogwater voor den averechschen chijmise wegwijser.
Naast medische werken stonden er ook historische en theologische boeken in Swalues bibliotheek, zoas P.C. Hoofts boek over de Franse koning Hendrik IV Het leven van Hendrik de Grote (1626) en De imitatione Christi van Thomas a Kempis (1380-1471).
Op 29 augustus 1679 werden de boeken in het bijzijn van burgemeester Pytter Pytters Oldaens en stadssecretaris dr Dominico Wringer aan de zoon Otto Swalue toegewezen, nadat eerst de waarde was bepaald door ds Gerc. Joannis, rector dr Emoni Lutius Aeldrich en mr boekdrukker Huibert Emmerzeel als onpartijdige mannen. De waarde van het totale boekenbezit werd getaxeerd op 272 caroliguldens 10 stuivers.
Wat voor een soort dokter was Bernhardus Swalue?
Bernhardus Swalue studeerde medicijnen aan de Franeker Hogeschool. Zijn inschrijving als medisch student dateert van 14 april 1645.[26] Hij werd opgeleid door hoogleraar Johannes Antonides van der Linden, uitgever de werken van Hippocrates en Celsus, en werd zo een groot vereerder van de antieke schrijvers.
Johannes Antonides van der Linden (1609-1664), ets door Rembrandt van Rijn, 17 x 10 cm.
Later studeerde Swalue in Leiden en kreeg modernere mannen tot leermeester, waaronder de door hem hooggeschatte Johannes de Wale (Walaeus) (1604-1649), een van de grondleggers van de experimentele fysiologie. In Leiden kwam Swalue door Walaeus in aanraking met de ideeën van Harvey over de bloedsomloop, en wijdde hij zich speciaal aan ontleedkunde. Omstreeks 1648, kort vóór de dood van Walaeus, werd hij bevorderd tot Medicinae Doctor, zoals blijkt uit zijn publicatie Pancreas pancrene […], waarin hij schrijft dat hij in 1667 al 20 jaar de praktijk had uitgeoefend.[27]
In de publicaties van Swalue komt zijn liefde voor en zijn belezenheid in de antieke auteurs, niet alleen de medische maar ook de dichters als Juvenalis, Plautus en Terentius, tot uiting.
Publicaties
Zijn eerste publicatie, Disquisitio therapeutica generalissive medendi methodis ad recentiorum dogmata adornata et Walaeana methodo conformata verscheen in 1657, gedrukt in Amsterdam. Hierin richtte hij zich, behalve tegen de ook toen nog populaire astrologie en magie, tegen de geneeswijze van Paracelsus en de antimoon-preparaten van de ‘chymische’ dokters. Een herdruk verscheen in 1677, gedrukt in Jena, in duodecimo-formaat. In dit boek volgt hij het door hem gehoorde en opgeschrevene uit lessen van Johannes Walaeus (Johannes de Wale). Dit boekje, in een eenvoudige stijl geschreven, werd door Boerhaave nogal geprezen en schijnt door hem met belangstelling te zijn gelezen. De daarin voorkomende denkbeelden hebben hem vast in het therapeutische gedeelte van zijn Institutiones voor de geest gezweefd en zijn met de hem eigene grote geleerdheid breder uitgewerkt. Swalue was geen gewoon geneesheer. Zijn taal- en oudheidkennis blijkt overvloedig. Ook de geschriften van Hippocrates had hij met oordeel gelezen. Hij was niet zo aan het oude gehecht, dat hij geen vooruitgang in de kunst opmerkte en wenste. Een eenvoudige, doelmatige geneeswijze, gegrond op rede en ondervinding, zonder overhaasting, was zijn hoofddoel. Met verstand oordeelde hij over het gebruik van pijnstillende, purgeer- en zweetmiddelen. Hij wraakte de geneeswijze van Paracelcus, alle astrologie, magische kunstenarijen en geheime middelen. Als diureticum (urinedrijvend middel) prees hij minerale wateren. Hij was een vriend van gematigde braakmiddelen, maar geen antimoniale. Bloedzuigers waren niet in gebruik. Aderlaten was een zaak van groot en uitmuntend belang. Hij toonde zeer goed met de bloedsomloop bekend te zijn. Bij pestziekten paste geen aderlaten. Nooit moest men tot flauwwordens toe aderlaten, altijd bij gedeelten en met overleg. Arteriotomie (opening van de slagader) wordt afgekeurd. Paracenthesis abdominis (vocht via de buikwand aftappen) had zelden goede gevolgen. Altijd moest men letten op de toestand der krachten van de lijders. Dit was hoofdzaak.[28]
Over maagziekten
Swalue zag het belang van een goed dieet en de voordelen van een verstandige, expectatieve methode in. In 1664 publiceerde hij een curieus boek over maagziekten: Querelae & opprobria ventriculi , sive, Prosopoiia [sic] ejusdem naturalia sua sibi vendicantis, & abusus tam diaeteticos, quam pharmaceuticos perstringentis, Amsterdam[29] : Johannes Jansonius Wassenberg en Elizei Weyerstraten, 1664, 321 p.[30] Op het frontispice ziet men een oudere man aan een gedekte tafel zittend, met een glas in zijn hand.
Frontispice van Ventriculi Querelae … , 1664.
In het boek bestrijdt Swalue de grove gebreken, die bij verwaarlozing van een goede leefregel maar al te veel worden waargenomen. In het boek wordt de maag sprekend opgevoerd, ze beklaagt zich over alle wandaden die men aan haar toeschrijft en over de last die het antimonium en de zweetmiddelen haar bezorgen. In boertige stijl wordt het gevaar van een slechte leefregel aangetoond en worden allerlei ‘modernistische’ denkbeelden ironisch besproken. Swalue erkent dat een zure gisting in de maag de eetlust opwekt en de spijsvertering bevordert, maar hij wijst de medewerking van buikspeeksel en gal hieraan af. Gezien de titel gaat het boek over maagklachten en maagziekten, of een uiteenzetting waarin hij (Swalue) de natuurlijke geneeswijze als de zijne claimt en misbruik zowel op het gebied van diëten als van medicijnen afwijst.[31] Allerlei spijs en drank, het voor- en nadelig gebruik, wordt overwogen en door weinig bekende voorbeelden opgehelderd; hoe de ziekelijke aandoeningen het best worden hersteld, aangewezen, menige praktikale voorschriften aan de hand gegeven, en het verkeerde en schadelijke van vele gebruikelijke middelen met recht bestreden.[32] In 1675 verscheen een herziene druk: Bernh. Swalve, Querelae Ventriculi renovatae, Amsterdam, 1675, in-12.[33]
Over het pancreas
In 1667 publiceerde hij Pancreas pancrene, sive pancreatis et succi ex ep profluentis commentum succinctum / adornante Bernardo Swalve…, Amstelodami: apud Iohannem Ianssonium a Waesberge, & haeredes Elizei Weyerstraet, 282 p.[34], in 1678 in Jena herdrukt in duodecimo-formaat. Het frontispice toont een anatomische les in het interieur van een ziekenhuis (aan weerszijden bedsteden met zieken) met op de achtergrond een doorkijkje naar buiten, op de voorgrond een arts staande achter een tafel met tafelkleed waarop een dode man in lendendoek ligt. Om de tafel heen zitten acht artsen in lange mantels met grote hoeden op in leunstoelen. De titel van het boek is gegraveerd in een uitgeklapte mensenhuid die door twee putti tegen het plafond gehangen wordt.
Frontispice van Pancreas Pancrene, 1668.
In het boek wordt aan de ontaarding van het normaliter lichtzure en wat zoute buikspeeksel het ontstaan van ’tussenpozende’ koortsen, hypochondrie en melancholie toegeschreven. Na de boertige voorstelling van een ontleedkundige les over het lijk van een matroos, die, na lang aan derdedaagse koortsen gesukkeld te hebben, tot kwaadsappigheid verviel en door Swalue behandeld was, gaat hij over tot een vluchtige beschouwing van de vroegere ontleedkunde, en vestigt vooral de aandacht op het pancreas. Hierin wordt een licht, zuurachtig enigszins zout vocht afgescheiden, dat, aan velerlei ontaarding onderhevig, meermalen de oorzaak wordt van een groot aantal ziekten en wel in het bijzonder van ‘tussenpozende’ koortsen. Dit te bewijzen is het hoofddoel van zijn boek. Hij bestrijdt de denkbeelden van Willis en Sydenham, en acht het gebruik van cortex peruvianus (kinabast) onzeker en bedrieglijk. Tot slot beweert hij, dat hypochondrie en melancholie aan ziekten van het pancreas moeten worden toegeschreven. Dit boekje, met hetzelfde doel als het pleidooi van de maag geschreven, bevat wel enige geestige opmerkingen, maar is van een meer strijdlustige en knorrige geest. Hij ijvert zeer voor de antieke schrijvers, en klaagt dat ze weinig gelezen, ja zelfs veracht worden.[35]
Over basen en zuren
In 1670 verscheen Naturae et Artis Instrumenta Pugilica, Alcali et Acidum, per Neochum et Palaephatum hinc inde ventilata, & praxi Medicae superstructae praemissa, adornante Bernhardo Swalve, Med. D. & Colleggii Frisiorum maritimi, Civitatisque Harlinganae Ordinario. Editio Altera, correctior & indice locupletior, Amsterlodami : Johannem Ianssonium à Waesberge & Haeredes Elizei Weyerstraet, Anno MDCLXX [1670]; herdrukt Francofurti, Anno MDCLXXVII [1677], in-12, 320 p. Het frontispice toont een arts tussen twee tafels staande, op de tafel aan zijn linkerkant ligt een opengesneden hond waaruit een fontein van bloed of andere sappen spuit in een bakje dat de arts in zijn linkerhand houdt. Op de tafel aan zijn rechterkant zien we o.a. een distilleerketel en enige flessen. Met zijn rechterhand schenkt de arts een vloeistof in een rokende schaal. Met zijn rechtervoet wijst hij naar een stapel boeken die op de grond liggen.
Frontispice van Alcali et Acidum, 1670.
In het boek wordt de oude leer en het nieuw opkomend licht, de toen heersende scheikundige denkbeelden, vooral de hypothese van ‘effervescentia’ (opbruising, borreling, gisting van lichaamsvochten), en de meningen voor en tegen, vrij breed en vinnig verdedigd en bestreden. Uit dit boek wordt vooral duidelijk dat hij tot de bestrijders van de leer van de Leidse hoogleraar chemie en geneeskunde François de le Boe Sylvius (1614-1672) behoort. Sylvius begon vanaf 1658 als hoogleraar te Leiden grote opgang te maken met zijn denkbeelden over iatrochemie. Swalue weerlegde Sylvius’ ideeën en was een van de eersten die bedenkingen opwierp.
Vreemd genoeg vinden we Swalues publicaties niet terug in zijn eigen bibliotheek.
Aan zijn uitgebreide boekenkast te zien heeft hij ook veel benodigde kennis opgedaan door het lezen van boeken van collega’s. De 17de eeuw wordt gekenmerkt door ruzies onder de medici; verguizing of verheerlijking van Galenus en diens van Hippocrates afkomstige leer van de vier levenssappen: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm; geloof of ongeloof in Harvey’s ontdekking van de bloedsomloop.[36]
Drie theorieën
In zijn poging het ziektebeeld van een patiënt te bepalen en de oorzaak aan te wijzen liet de medicinae doctor in de 17de eeuw zich vooral leiden door drie theorieën die deels met elkaar in strijd waren, maar soms naast elkaar gebruikt konden worden: ten eerste de iatrofysica die het menselijk lichaam als een machine beschouwde die met de wetten van de natuurkunde, vooral de mechanica, volledig te verklaren was; ten tweede de iatrochemie (scheikunde in dienst van de geneeskunst) waarvan Paracelsus, die met geneeskrachtige eigenschappen van zwavel, kwik en arsenicum experimenteerde, als grondlegger wordt beschouwd en ten derde de humoraalpathologie. De laatste ging er van uit dat ziekten veroorzaakt werden door een verstoring van het evenwicht tussen de verschillende lichaamsgrondstoffen slijm, bloed, gele gal en zwarte gal. Om het evenwicht te herstellen werden in die dagen te pas en te onpas de technieken van aderlaten en laxeren toegepast. Bernardus Swalue was, gezien de tiendelige Der Grosse Wundarzney in quartoformaat van Paracelsus en de Opera Chirurgica in folioformaat van Ambrosius Paré in zijn boekenkast, op de hoogte van Paracelsus’ en Paré’s tegengestelde ideeën over behandeling van allerlei soorten wonden. Paracelsus propageerde een natuurlijke genezing van wonden, Paré behandelde wonden liever met complexe mengsels om kwade stoffen uit te trekken (dit denkbeeld stierf jaren later pas uit, toen men het idee van de microbiële infectie ontwikkelde).
Behandeling
Na het bepalen van het ziektebeeld ging de medicinae doctor over tot behandeling. Hij schreef medicijnen voor, die hij soms zelf vervaardigde, maar doorgaans bij een plaatselijke apotheker liet halen.[37] Aan de inrichting van zijn werkkamer is te zien dat dr Bernhardus Swalue waarschijnlijk ook zelf medicijnen vervaardigde. Er stonden enige distilleerglazen, een koperen vijzel om de grondstoffen voor zijn geneesmiddelen met behulp van een stamper fijn te maken en vervolgens te vermengen, en er was een medicijnkast met enige medicijnflesjes, potten en spatels. In de achteropkamer was een distilleerketeltje en een vuurbekken aanwezig.
Anna Maria van Schurman en Bernhardus Swalue
Aan de noordoostzijde van het dorp Wiuwert hadden de Labadisten na de dood van Jean de Labadie (1674) en onder leiding van Pierre Yvon in 1675, na allerlei omzwervingen, een toevluchtsoord gevonden in slot Thetinga of Waltastate, eigendom van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk (1637-1688) en door hem aan zijn drie zusters, die tot de gemeente behoorden, ter bewoning aangeboden. Tot de groep behoorde ook Anna Maria van Schurman (1607-1678), de zeer begaafde geleerde, dichteres en kunstenares. Tot nu toe was wel bekend dat Anna Maria van Schurman op het eind van haar leven in Wiuwert een eigen lijfarts had, een zekere “Bernardus Swalve uit Leeuwarden”[38], maar naar deze arts is verder nooit enig onderzoek gedaan.
Brieven van Schurman aan Swalue
Twee in het Latijn geschreven brieven van Anna Maria van Schurman aan Bernhardus Swalue zijn bewaard gebleven. Ze zijn gedateerd 18 september 1675 en 21 oktober 1675 en zijn geschreven vanuit Wiuwert (Wieuwerd). Het zijn een paar van de laatste getuigenissen van haar hand, drie jaar voor haar dood. Swalue stond haar in haar laatste levensjaren als een lijfarts ter zijde. Anna Maria van Schurman bedankte Swalue voor zijn hulp, raadpleegde hem over haar lichamelijke toestand en vertelde met medisch inzicht over haar kwalen en medicijngebruik. Daarnaast probeerde ze hem met bekende Bijbelteksten over te halen om zich aan te sluiten bij de Labadisten. Hij ging daar niet op in omdat zijn stand en huisgezin hem hiervan weerhielden.[39]
Anna Maria van Schurman als Labadiste, gravure door Munckhuysen naar een zelfportret. Het gedicht schreef een onbekende na haar dood in 1678.
In de eerste brief bedankte Anna Maria van Schurman dr Swalue voor het toesturen van een geneesmiddel. Zij had er nog geen gebruik van gemaakt omdat de kwaal spontaan iets afnam. Haar hand is wel helemaal hersteld. Daarna volgt een passage waaruit blijkt dat Pierre Yvon en Swalue het niet met elkaar eens waren, Yvon zou Swalue hebben beschuldigd omdat Swalue ‘de geest der waarheid’ niet voldoende toeliet om zijn reële en effectieve kwalen te duiden. Volgens Yvon kan de geneeskunst nergens eerlijker, veiliger of vollediger uitgeoefend worden dan onder hen, die het werelds juk hebben afgeworpen, waardoor men gehouden wordt om zonder onderscheid iedereen met een zekere professie als publiek persoon gelijkelijk te dienen, omdat zij alles ordentelijk, volgens het voorschrift van de Christelijke naastenliefde, ja haar zelfs beter kunnen uitoefenen. Van Schurmans brief is een antwoord op een eerdere brief van Swalue aan haar, waarin hij schreef dat hij tot nu toe geen roeping in zijn hart gevoeld had om zijn beroep als medicus, zijn familie, het huis dat hij bezat en zijn kinderen op te geven om zich bij de Labadisten aan te sluiten.
De brief van 18 september 1675 eindigt met een beschrijving van het gebruik van verzachtende medicijnen tegen buikpijn (tamarinde en senneblaadjes) en de vraag of cassia niet geschikter zou zijn voor bijna dagelijks gebruik. Van Schurmans hand is bijna weer helemaal beter, maar haar rechterknie is behoorlijk opgezet en haar dijbeen zo aangetast dat het lopen haar heel zwaar valt. Vocht zou de kwaal verergeren, daarom is ze van haar slaapkamer naar een andere drogere kamer verhuisd.
Op 21 oktober 1675 schrijft Van Schurman nog een kort briefje aan Swalue, waaruit blijkt dat Yvon Swalue een brief heeft geschreven en op verzoek van Van Schurman geantwoord heeft op een brief van Swalue aan Schurman. Haar gezondheid is niet goed, ze moet meestal het bed houden, maar het geneesmiddel dat Swalue haar voorgeschreven heeft, heefteen heilzame werking, waarvoor ze Swalue bedankt. Verder gebruikt ze al drie dagen een middel tegen vreselijke pijn in haar been en vooral in de knie, maar door Gods genade is haar hand weer hersteld, vooral door met in een papje van kalfskop etc. gedrenkte zo heet mogelijke doeken de kwaal alle dagen tenminste tien keer steeds opnieuw te behandelen. Ze sluit de brief met de vraag om advies van Swalue of ze moeten doorgaan met die behandeling, omdat de pijnen tot nu toe eerder erger lijken te worden dan te verminderen.[40]
De Nederlandse vertaling door drs Piter van Tuinen van de twee Latijnse brieven wordt apart op deze website gepubliceerd.
Anna Maria van Schurman overleed op 4 mei 1678, omringd door de zusters uit de Labadistische gemeenschap.[41] Bernhardus Swalue volgde haar het jaar daarop in de dood. Waar zij werden begraven is in de mist der tijden vergeten geraakt.
*Bronnen: Leeuwarden, Tressoar, Nedergerecht Harlingen, Inventarisatieboeken, inv.nr 214, fol 46-89verso, boedelinventaris Bernhardus Swalue, 24 juli 1679 en 9 september 1679; Proclamatieboeken, inv.nr 238, fol 124, 15 februari 1662; invnr 240, fol 240 29 juli 1676
Laatste wijziging 06/12/2010 12:40
Noten bij stadsdokter Bernhardus Swalue:
[1] Gevonden op: http://www.genealogieonline.nl/stamboom-jansen/I19521.php.
[2] B.L. Meulenbroek (ed.), Briefwisseling van Hugo Grotius, dl 8, Den Haag 1971, p. 363(briefnr 3128, 23 juni 1637): “[…] Die van Emden blijven noch in alarm van den inval die de lantgrave in hare landen soude willen doen, ende hebben den grave ende stat hare gedeputeerde [burgemeester Bernhard Swalve] hier gehadt om hulpe, daermede souden sij werden gestijft om het selve te beletten, versouckende eenych volck, dat de lantschap ende stat onderhout”.
[3] J. Reitsma, “Dr Otto Swalve”, in: de Friesche Volksalmanak, 1892, p. 59-71.
[4] Genealogie Swalue, gevonden op http://members.chello.nl/d.warrink8/minnema/swalue.htm
[5] Deze plaats werd genoteerd op 29 november 1654 in het Burgerboek van Leeuwarden, toen hij het burgerrecht verkreeg. Een geboortejaar van 1635 zoals in een genealogie Swalue wordt vermeld, is onwaarschijnlijk: hij trouwt als doctor medicinae in 1654 en zou dan nog maar 19 jaar zijn, in feite nog minderjarig.
[6] Ondertrouw op 4 november 1654, Bernhardus Sualve, afkomstig van Emden, en Mencke Sualve, afkomstig van Leeuwarden. Opmerking : hij is doctor medicinae, Tresoar, Collectie Doop-, Trouw-, Begraaf- en Lidmatenboeken(DTBL)Trouwregister Gerecht Leeuwarden 1653-1663, Inventarisnr.: DTB 902. Attestatie afgegeven op 10 november 1654, Bernhardus Sualve en Mencke Sualve, afkomstig van Leeuwarden, Tresoar, Collectie Doop-, Trouw-, Begraaf- en Lidmatenboeken(DTBL), Trouwregister Hervormde gemeente Leeuwarden 1647-1655, Inventarisnr.: DTB 977.
[7] Bron: Historisch Centrum Leeuwarden, Burgerboek Leeuwarden M227, pag 132, afkomstig van Emden.
[8] Dat hij arts van het College ter Admiraliteit was, blijkt uit de titelpagina van zijn boek Naturae et artis instrumenta pugilica, Alcali et Acidum, per Neochmum et palaephatum hinc inde ventilata, & praxi Medicae superstructae praemissa, adornante Bernhardo Swalve, Med.D. & Colleggii Frisiorum Maritimi, Civitatisque Harlinganae Ordinario. Editio Altera, correctior & indice locupletior, Amstelodami : Johannem Ianssonium a Waesberge & Haeredes Elizei Weyerstraet, Anno MDCLXX (1670); herdruk Francofurti Anno MDCLXXVII (1677), in -12, 320 p.
[9] Uit de stadsrekening van 1 juli 1679 tot 1 juli 1680 blijkt dat dr Conradus Henrici Ludinga voor drievierde jaar en 39 dagen een tractement van 171 guldens ontving, zie Gemeentearchief Harlingen, Stadsbestuur 1556-1816, invnr 361, Stadsrekening van 1 juli 1679 tot 1 juli 1680, Pensien, nr 10.
[10] Dr Gerrardus Nicolaes Bramius, geb Harlingen 1634/1635, zoon van Claes (Nicolaes) Gerryts Braem (Bramius), apotheker, overl voor 1665, en N.N. (Suringar) dochter van dochter van Goucke Gerlofs en Inske Sybrands, studeerde te Franeker (1650), promoveerde (medicijnen) te Franeker (1655), zie www.harlingerrijkdom.nl > Genealogie Braam.
[11] Gemeentearchief Harlingen, Stadsbestuur 1556-1816, invnr 349 e.v., Rekeningen van de stadsrentemeester.
[12] Harmen Rinnerts Grettinga, afk Harlingen, compagnie-schrijver, trouwt te Harlingen op 16-09-1657 Aafke Tiercks, afk Stavoren. Tresoar, Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen, 1656-1708, invnr DTB 332.
[13] Gemeentearchief Harlingen, Stadsbestuur 1556-1816, invnr 699, Rooiboek, 7 december 1663.
[14] Gemeentearchief Harlingen, Stadsbestuur 1580-1815, inv.nr 530, Register van de goedschatting, 1673. Onder deze 6 personen moeten zijn geweest: dr Bernhardus Swalue, zijn kinderen Aeltje, Otto, Bernhardus, en Itie die in 1679 nog in leven waren, en wellicht zijn vrouw Memcke Swalue die voor me/juni 1679 was overleden.
[15] Hessel Wijtses Wassenaar, brouwer, overl 1729, vroedsman 1703, 1705, 1710, 1712-1713 1718-1719, 1724-1727, gezworen gemeensman 1704, 1714-1717, 1720-1723, 1728-1729, burgemeester l706-1709, 1710-1711. Zie Harlingen – stadsbestuur tot 1814. (Niet zeker of dit dezelfde Hessel Wytses Wassenaer is die in 1679 voogd over Swalues kinderen werd).
[16] In 1673 werd in Harlingen een grote Hollandse kast op 100 gulden getaxeerd, zie: Tresoar, Nedergerecht Harlingen, Weesboeken, invnr 163, Verantwoording over de administratie gedaan door Freerck Jacobs aan de nagelaten kinderen van Jan Jansen Agricola en Aagje Fransen Templaer, 28 januari 1673, fol 133v. De Hollandse kast krijgt in de 17de eeuw een verdeling in vieren: een brede onderplint, 2x twee deuren, gescheiden door een horizontale regel, het geheel aan de bovenzijde afgesloten door een met snijwerk versierde, geprofileerde kap. De hoekstijlen en de middennaald zijn gecanneleerde pilasters, die op gebeeldhouwde leeuwenkoppen in de onderplint rusten. De onderplint is meestal van twee laden voorzien. Het geheel rust op vier poten, die aan de voorzijnde uit zwart gepolitoerde ballen bestaan. De bovendeuren bevatten meestal één paneel, de onderdeuren elk twee panelen; de verhouding van breedte en hoogt is ca. 2:3. Zie: Frans L.M. Dony, Handboek antiek, Baarn : Tirion, 1988.
[17] Poignetten: kleine witlinnen manchetten.
[18] Andere muziekinstrumenten worden overigens niet in de boedelinventaris beschreven. Klavecimbels kwamen in de 17de eeuw alleen voor in interieurs van rijke burgers . Het klavecimbel was een instrument dat vooral in het internationaal georiënteerde academische circuit als een belangrijk bezit werd beschouwd, zie: Hester Dibbits, Vertrouwd bezit : Materiële cultuur in Doesburg en Maassluis 1650-1800, Nijmegen : Sun, 2001, p. 277-278. Klavecimbels zijn veel te zien op 17de-eeuwse genreschilderijen. Op schilderijen, gravures en tekeningen uit 1600-1800 is het hoge aantal meisjes en vrouwen dat klavierinstrumenten bespeeld opvallend (90%). Afgaande op deze afbeeldingen is geconstateerd dat men ook in die tijd overwegend zittend speelde, zie: Lucas van Dijck, Ton Koopman, Het klavecimbel in de Nederlandse kunst tot 1800, Zutphen : Walburg Pers, 1987, Inleiding.
[19] Betekenis onbekend.
[20] Grofgreinen: een gladde, ongevolde stof, vervaardigd uit garens met een mengsel van mohair en grovere kamwol, zie: P.J.M. van Gorp, “ Belangrijke wollen stoffen, geweven in West-Europa in de 16e en 17e eeuw, Verklaring van de stofnamen”, in: Bulletin Stichting tot behoud van Monumenten van bedrijf en techniek in het zuiden van Nederland, (juli 1990) nr 34, p. 728.
[21] Wambuis: kort mannenjak van linnen of wol, zie Woordenlijst kledingstijlen op www.cultuurwijs.nl.
[22] Een schepenkennis is een vaste schuld of hypotheek, waarvan de rechterlijke macht, vroeger door de schepenen uitgevaardigd, kennis draagt; acte, afgegeven door schepenen. De Vierschaar van Amsterdam is de Amsterdamse rechtbank.
[23] De inventaris moest binnen de vastgestelde termijn van zes weken of drie maanden na overlijden aangeboden worden aan de Weeskamer ter beëdiging, zie: Th.F. Wijsenbeek-Olthuis, ‘Boedelinventarissen’, in: B.M.A. de Vries (red.), Broncommentaren 2 (Den Haag, 1995), p. 1-75, p. 33-34.
[24] Misschien Johannes Baukes van der Ley, afk Harlingen, op 11 augustus 1661 voor het gerecht van Harlingen getrouwd met de doopsgezinde Maycke Tjebbes Dreyer (geb. 1644/’45), dochter van Tjebbe Pieters Dreijer, houtkoper in Harlingen en lidmaat van de Vlaamse doopsgezinde gemeente..
[25] Harmen Synes Nauta overleed in 1677.
[26] In het Album Studiosorum Academiae Franekerensis (1585-1811, 1816-1844) staat onder nr 4307: ‘Bernardus Swaluwe, Wesphalus Rhenensis, med.’ Met dank aan Piter van Tuinen te Harlingen.
[27] Jelle Banga, Geschiedenis van de geneeskunde en van hare beoefenaren in Nederland, vóór en na de stichting der hoogschool te Leiden tot aan den dood van Boerhaave; uit de bronnen toegelicht, Leeuwarden, 1868, p. 453.
[28] Jelle Banga, Geschiedenis van de geneeskunde en van hare beoefenaren in Nederland, vóór en na de stichting der hoogeschool te Leiden tot aan den dood van Boerhaave; uit de bronnen toegelicht, Leeuwarden, 1868, p. 455.
[29] Zie: M.H.H. Engels, Catalogus van de bibliotheek van de Friese juristen en humanisten Johannes (1572-1636) en Theodorus (1610-1666) Saeckma, Leeuwarden 1995-2001. Deze bibliotheek werd op 25 april 1667 te Leeuwarden geveild. Gevonden op: http://home.wanadoo.nl/mpaginae/BiblSaeckma/cbstekst.htm.
[30] Aanwezig in Leeuwarden, Tresoar, Bibliotheek, A1309.
[31] Voor de vertaling van de titel dank ik drs Piter van Tuinen te Harlingen.
[32] Jelle Banga, Geschiedenis van de geneeskunde en van hare beoefenaren in Nederland, vóór en na de stichting der hoogeschool te Leiden tot aan den dood van Boerhaave; uit de bronnen toegelicht, Leeuwarden, 1868, p. 456.
[33] Aanwezig in Leeuwarden, Tresoar, Bibliotheek A1261. Ook genoteerd in: Camille Falconet, Catalogue de la Bibliothèque de feu M. Falconet medecin consultant du roi et doyen des médecins de la Faculté de Paris, Vol. 1, Paris, 1763, p. 306, nr 5769. Gevonden op: http://books.google.nl/books?id=qBASAAAAIAAJ&printsec=frontcover#v=onepage&q=&f=false
[34] Aanwezig in Leeuwarden, Tresoar, Bibliotheek, in A1309. Het boek gedigitaliseerd: http://books.google.nl/books?id=nc0_AAAAcAAJ&printsec=frontcover&dq=pancreas+pancrene&source=bl&ots=PBkP6XDoHN&sig=ZfBZuIk0qALw4ETL4c0wP1GRYKY&hl=nl&ei=7aeaS6j3LYj6-AbQr_jsAQ&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=1&ved=0CAoQ6AEwAA#v=onepage&q=&f=false.
[35] Jelle Banga, Geschiedenis van de geneeskunde en van hare beoefenaren in Nederland, vóór en na de stichting der hoogeschool te Leiden tot aan den dood van Boerhaave; uit de bronnen gelicht, Leeuwarden, 1868, p. 457.
[36] Gevonden op: http://home.wanadoo.nl/m.bourgonjen/Galenus/inFraneker.htm.
[37] J.K. van der Korst, Om lijf en leden. Gezondheidszorg en geneeskunst in Nederland circa 1200-1960, Utrecht : Bohn. Scheltema en Holkema, 1988.
[38] Katlijne van der Stighelen, Anna Maria van Schurman (1607-1678) of ‘Hoe hooge dat een maeght kan in de konsten stijgen’, Leuven 1987, p. 232, 239; Pieta van Beek, De eerste studente: Anna Maria van Schurman (1636), Utrecht 2004, p. 230 (‘Bernardus Swalve uit Leeuwarden’).
[39] G.D.J. Schotel, Anna Maria van Schurman, ’s Hertogenbosch 1853, p. 75, 261, aante p. 141; H. van Berkum, De Labadie en de Labadisten, 1851, 2 dln, dl. 2, p. 215; A. Ypey en I.J. Dermout, Geschiedenis der Nederlandsch Hervormde Kerk, Breda 1819, dl 2, p. 177; Pieta van Beek, De eerste studente: Anna Maria van Schurman (1636), Utrecht 2004, p. 230 (‘Bernardus Swalve uit Leeuwarden’); Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, aanvraagnr 135 D 80: Brief van Anna Maria van Schurman (1607-1678), geschreven aan Bernhard Swalve (1626-1680), Wieuwert, 18 september 1675, code KB 4/4. De brief is in 1975 aangekocht op de veiling J.L. Beijers te Utrecht (de bibliotheek van de Doopsgezinde Kerk te Amsterdam, 3e deel, 25-26- februari 1975, cat. p. 148, nr 1329). Literatuur: Jaarverslag KB 1974-1975, p. 104.
[40] Met dank aan drs Piter van Tuinen te Harlingen voor zijn Nederlandse vertaling in 2010 van de Latijnse brieven van Anna Maria van Schurman aan dr Bernhardus Swalue.
[41] Katlijne van der Stighelen, Anna Maria van Schurman (1607-1678) of ‘Hoe hooge dat een maeght kan in de konsten stijgen’, Leuven 1987, p. 34.
De catalogus van de bibliotheek van medicinae doctor Bernhardus Swalue (Emden circa 1625-Harlingen 1678), 1679
Door Jeanine Otten
De titels van de boeken zijn genoteerd in de boedelinventaris van van de Harlinger stadsdokter Bernhardus Swalue (Leeuwarden, Tresoar, Nedergerecht Harlingen, Inventarisatieboeken, invnr 214, fol 60 verso-fol 69 verso). In de noten heb ik zoveel mogelijk geprobeerd om de verkorte titels in de boedelinventaris te herleiden tot de correcte titelbeschrijving. Met dank aan Martin Engels voor de verbeteringen in de eerste 51 titels. Gezien het zeer tijdrovende onderzoek in catalogi van medische en andere bibliotheken, het af en toe moeilijk leesbare handschrift van de klerk die de inventaris optekende, en schrijffouten in de inventaris, ben ik hierin niet volledig geslaagd. Ik houd mij voor betere suggesties van harte aanbevolen.
In het voorhuis van de dokter is een uitgebreide bibliotheek te zien. Illustratie in: Het Menselijk Bedrijf, door Jan en Caspar Luiken, 1694.
In folio [nummering toegevoegd, J.O.]
1. Athlas: vel universi mundi descriptio
2. Biblia Sacra, cum region: etc: edita acvenet: annis 1618 et [16]19
3. A: Calepini Dictionarum x linguarum [n. 1] [tientalig woordenboek].
4. Hieronimi Tragi [n. 2], Herbarius op hoogduyts.
5. G: Fallopii opera. [n. 3]
6. Consilia et aepistolae L. Schotzy [= epistolae Schotzij].
7. Joannes Arsenterii, opera medica.
8. Fabritii Heildani opera chirurgica o[mn]ia [n. 4]
9. P. Foresti opera o[mn]ia [n. 5].
10. Horatii Augenii [n. 6] Epistolae medicinales.
11. J. Dan: Horstii Pharmacopoeia catholica [n. 7].
12. Arnold. Weickardi Thesaurus Pharmaceut. [n. 8].
13. A: Paraei, Opera Chirurgica [n. 9].
14. Rod: Fonsecae consilia.
15. Benedict: Victor. Tavent: praxis.
16. Item Aetii Tetrabiblion.
17. Schleidani Chronica.
18. Fumanelli Opera [n. 10].
19. Sarapio Rhasis Averrhoes [n. 11] Gatinaria [n. 12].
20. Salenandri consilia.
21. Julius Alexandrinus in Galenum [n. 13].
22. Dioscorid[es] Marcelli Vergilii [n. 14].
23. Erasmi Paraphrases in novum testamentum [n. 15].
24. Erasmi adagia [n. 16].
25. Curelii Evangelicae Demonstrationes et Ansbertus in Apocalyps.
26. Eustach: Rudius de morb. occult. vener. et sanctoras de erroribii [n. 17].
27. Joann. Nauclerij chronicor [n. 18] Tomus 1mus [= primus]
28. Cosmographia universalis Sebast. Munsteri [n. 19].
29. Laurentii Spiegel der Artzenien of kunsten [n. 20].
30. Hieronimi Zangij de tribus Elohim.
31. Fridericus Blanci campianus in S.S. Theologiam.
32. J. Calvini Instutiones [n. 21].
33. J. Calvini Harmonia Evangelist.
34. J. Calvini commentaria in Epist. Pauli.
35. G. Baudartii Memoriae Duits t best. [n. 22]
36. G. Baudartii Memoriarum Pars 2a [= secunda]
37. Operum Melancthonis [n. 23] tomi 5.
38. Operum Melanchtonis [n. 24] Tomus 3us [= tertius].
39. A: Lacunae Epitome operum Galeni [n. 25].
40. J: Herculanus et Symphorianus in.
In quarto
41. Hortulus sanitatis [n. 26].
42. Th. Paracelsi [n. 27] Pars 8, 9, et 10ma [=decima].
43. Paracelsi pars 1, 2, 3tia [= tertia].
44. Paracelsi pars 4, 5, 6, et 7ma [= septima].
45. Alex. Mass. Praxis.
46. D. Liddelij Opera […] latro galenica.
47. Gabricii Fontani Medicina antihermetica [n. 28].
48. W: Helmichij analijsis Psalmorum.
49. P: Winsemii [n. 29] Historia.
50. Amesius in psalmos.
51. J. Bodini Daemonomania [n. 30]
52. Acta Synodi Dordraceni.
53. J. Heurnii Methodus ad praxin [n. 31].
54. Heurnii Praxis. [n. 32]
55. Thomae Erasti Disputationes.
56. Joann. a Beverwijck [n. 33].
57. Antidotarium generale et Speciale Jac: Weckeri [n. 34].
58. Plempii Fondamenta media & Ophtalmographica.
59. Burgazii itinerarium Belgice.
60. A: Schulteti Kirchen Postil.
61. Joannes Wierij de praestigiis daemoniacis [n. 35].
62. Gregorii Moralia.
63. Dan: Sennertii Opera. [n. 36]
64. Dan: Sennert. de febribus et artritide. [n. 37]
65. Institutiones Dan: Sennerti. [n. 38]
66. Isaci Ambrosia prima media et ultima.
67. Maroldi practica et paremol. [O. …arol. observationes]
68. Horstij observat et epistst. Vol 2dum [= secundum].
69. Thimeri Observationes
70. Antonij Santor. Antipraxis [n. 39]
71. Hendrici Petraei Nosologia Dogm: et Horm.
72. Rod. à Castro de morbis mulier. med. officios. [n. 40]
73. Angell Salae opera Medica Chimica
74. Nonnius de re lcbaria.
75. Opera J:B: Helmont. [n. 41]
76. Lotichii consilia. [n. 42]
77. T: Hofmann: method Medendi Human Med. crts.
78. Rolfinckii [n. 43] Methodus specialis
79. G: Rolfinckii Chymica [n. 44]
80. Rolfinckii [n. 45] Praxis.
81. M. Kerckerus de Fermentatione [n. 46] et Attomari opus.
82. Neucrantius de purpura. [n. 47]
83. TH: Willis [n. 48] Pathologia Cerb. G: Charton excercit.
84. J. Primiros de morb Mulierum
85. Ephemerid fascilus. Volumus 3us [= tertius]
86. Ephemerid fascilus. Volumus 1 et 2us [= secundus].
87. C: v: Schneideri Cathar. Vol 1, 2 et 3.
88. Schneider liber IV et V
89. Schneider liber Catarris
90. C Grulingii Florilegium Galenochynicum et Diemerbroeck [n. 49] de peste
91. Joann: Schroderi Pharmacopaeia Med. Chym. [n. 50]
92. B: Timaei[51] casus Medicinal A Rontan analecta.
93. Joann: Schenkij observation Medicar: Tom 1mus [= primus]
94. Schenkij observation Medicarum tomus 2.
95. Tipologia T[…]icni adversus Anth. Sanctar. [Apologia The. Fieni]
96. P: Zuelferi Pharmacopaeia Augustiana.
97. Vallegii [Valesii] controversiae Medicae.
In octavo
98. Joanni Mesuae de Medica libri 3.
99. Heckstetteri observation Medicinae.
100. Mercurialis de Morbis pucrorum et venenis
101. Mercuriales variaruni lectiammi.
102. Aiercetani pharmacopeia.
103. Morelli Method Re Medior formul praescribandi et J Begrini Fyrocijnoium Chymiomum.
104. Joanna b Indagine Physiog et astrol marbodaeg de gennius Capidibus
105. Severine Tractatus de sevrbuto
106. Joaqnn: Bruverinus de r cibaria
107. B: Seidelij de morb incurabil et Paschalij de Febribus
108. P. Baijri Praxis
109. Fontanus in praxin dodonaei
110. Leonh Botalli opera oia
111. Stupan Medcina Theoretica.
112. W: Gabelhouweri observationes.
113. J: Matth difficultates medicae.
114. Penoti Tractatus
115. Praxis Marquarid
116. Th: Bartholini epistolar. Centur i et ii
117. Th: Bartholini epistoar cent iii et iv
118. Regn: de graaf de Paste genaerat et le vass de Sijl humor triumo.
119. Piensij tractatus de Febribus
120. Miscellanea Smetij [n. 52]
121. Grangerii animad version in Leonh Defens.
122. Car: Risonis consila et observationes.
123. Sacuth Lusithan [n. 53] de medicorum principum histor[…] libri iv
124. Sacuth Lusithan l[ibri] i et vi et etia[…]
125. Sacuth libri iii et admiranda ejus praxis
126. Sacuth Lusithan historiarum praxis l[ibri] 7 et 8.
127. Hyppocratis Cos Opera [n. 54].
128. Consultations medicae Lolia a fonte.
129. M Rulandi centuriae decem.
130. Joann: Renodi Dispensatiorium Medicum [n. 55]
131. H: Aquapendentis [n. 56] pentateuchos Chirurgica et T. Valleraalae observations.
132. Platterus de Febribus et doboribus
133. Platerus de functionum Laesionibus
134. Plateri observation ad Iunctionum laesiones, Dolores et vitia
135. Spicilegia Hildesheim.
136. Chirurgia Bigraei
137. Practica pernumiae
138. J: Langij Epistolae medicinal
139. Lud: Mercati de indication medica
140. Lazeri Riverii observations centur 4 [n. 57].
141. Rondeletiol opera
142. Warandeli affections Mulierum
143. Hartmanni Praxis
144. Peucerus de dirunitione.
145. Moroni Director Med Pract.
146. Joann: Babtista Magia Naturalis
147. Lazari Riveri Praxis [n. 58]
148. Bottsini Methodus
149. Renealmi observationes [n. 59]
150. Rossij Observationes Meic.
151. Caroli a Wittenstein Med Formulae
152. Joann: Matth difficultates Medicae
153. Severine Therapeutica
154. Matth Speculum Sanitatis
155. Julius Caesar Claudinus de ingressi ad infirm H: cordaus de la subtilitate Denar medicus de usu etc
156. Paracelsi praxis
157. Ruerctani Tetras
158. F: Reber Exercititationes Nocturnae.
159. Enchiridium Medico Chirurgicum
160. Weieri Neiburch.
161. Annales Angliae Grill Lamberi regnant Elizab
162. De Plutarque vies des homes, illustres tome premier.
163. Vies des homes Plutarque tome secunde
164. Panoplaeia Christinana
165. Aecumenici consilii Canones.
166. Botalli curatio per Sanguinis Missionem.
167. Consult Montani Centur i.
168. Ursini et Paraei Cathechesis.
169. Philipp Plessei de veritate Relig Christ.
170. Bacchanelli Consensus medicorum
171. S: Lubbertus de papa Romana
172. Biesiicomnetrarii in artem Galeni L
173. De secretarie de la cour.
174. Vertitas sui Winder
175. Narraesius de antichristo.
176. Biencorf de Aldegonde.
177. Cp contrarenus de republica venetiana
178. Vaetij proeve der Godsaligheyt.
179. Les Divinis herauts.
180. Les Saintes Decades des piete christiene.
In Duodecimo
181. Septalij animadversiones
182. T: Lomni observ med Lemosius de ratione praedicendi
183. Ligmorri affectio Hysterica Ethmulleri hyppocr[…]lhij Tataj. Epijlepsia.
184. O Tackeni hijpprocratis chijmicus et clavis Philophiae hyppocraticae.
185. Tracassati Epist anatom Major Chirurg Insuria Pancratij Brorenis Jnditionu Sanguiuis
186. Edmundi de Meara [n. 60] in Malbisma de ferment et vindicate ejusd R: Louever et Th Sijdentiam meth cuvandi febr.
187. Th: Willis Pharmaeceuttica rationalis et anima Brutorum [n. 61].
188. Rason a pratis de uteris
189. Th: Willis de fermentation ae febribus [n. 62] et Deusimus de febr.
190. F: Becheri Adipu chymicus, et D: Becheri Microcrsm. Med.
191. J. Praevotii Opera Medica oia et medicinae Pauperum
192. Hemsterhuis de Art cristide vaga.
193. Primerosii vugli Errores in medicina.
194. De le boli Sijlvij praxis medica.
195. Benedicti Theatrum tabidorum castrenis et smitzij compendium practicum.
196. Vall: cordi. Dispensatorium
197. Hassmanni animad versions et pinaeus de virginitate.
198. A:M: Brasaveli; artis compendorum Medicam externoruma pars 1ma [deel 1].
199. Brasavoli artis compendorum medicament pars 2do [deel 2].
200. Hollerius de morbis internis.
201. Fontani pharmae.
202. Sijlvij meth medicamenta componendi.
203. D: Rudolph oogwater voor den averechschen chijmise wegwijser.
204. Doselius de podagra.
205. Fiemus et heringius de flatibus.
206. Fons spadamus ab Heeres.
207. Poterij pharmacopaia spagyrica.
208. Gaalteri Theuts apotheek
209. Laurentij conscientia Jesuitica.
210. Emanuel de piete.
211. Watzonij vergenoeghing.
212. Hemels Trompett.
213. C: Clutonis Idea Theologiae.
214. Wendelius compedium theologiae.
215. Les Deus Ennenus et Amis.
216. Goodarijn en Haronet Toetsteen der genade.
217. Vieglerie konstspiegel der wereltlijcke vermaeken.
218. Les pseaumes Evangeliques.
219. Borstij medicina spiritualis pars 1 et 2da [secunda]
220. Encomion Erasmi.
221. D: Dijksbekeringh
222. Montaigne Sententiae.
223. Hallij verborgene Chrisus
224. Penon wijsse coopman.
225. R: Sicti weghwijser.
226. F: Ridderi historisch sterfhuys.
227. Tasseijn merckteken.
228. Amesins argument pastorum Holland adversus remonstrantes
229. Brenck Daavidts doodt en begraeffenis.
230. Hoofts Henricus Magnus.
231. Lusthoff des Gemoets
232. Montans wonderen van oosten.
233. Renaude ziele havoerti.
234. Richardi Bedenhuys opt Vader onse.
235. Schafferai amena
236. Th:palud afscheijd en intreedt.
237. Goodt Salige wees.
238. T: David pseaumes.
239. Jouberti Jsagoge therapeutices Medii
240. Jr aerent paradijs Gartlena
241. De vermakelinge Wandel nae den Hemel
242. Het hert Christi tot de Sondaers
243. Den leijdtsman ten hemel.
244. Thomas a Kempis De imitatione Christi
245. Het rijke Godts in desypelen
246. Het mensiken Eijlant.
247. Dimisij Cart: de contempt Mundi Praxis Barbettinana
248. Theologia Mystica op hooghduyts
249. Interiorum regni Dei visio
250. Ametius de conscientia
Boeken welcke niet in de bibliotheeq staen
251. Isaak Ambrosius het sien op Jesus, in qto.
252. Lodensteijn beschouwingh van Zion, in qto.
253. H: Uilenbreks gesangen, in octavo
254. D: Aurelij Augustini Meditationes, in dudecimo.
Laatste wijziging: 2021/06/07 12:40u
Noot 1: Ambrosius Calepini (1435-1510), Ambrosii Calepini Dictionarivm vndecim lingvarvm, iam postremo accvrata emendatione, atqve infinitorvm locorvm avgmentatione .., Basel 1605.
Noot 2: Hieronimi Tragi, Herbarium Germanicum, auctum et locupletatum, 1630, in folio.
Noot 3: Gabriel Fallopius (1523-1562), een van de belangrijkste leerlingen van Vesalius en een van de grootste anatomen van de 16de eeuw, Opera omnia, verschillende edities: Venetie 1584, Frankfurt 1600, Venetie 1606.
Noot 4: Wilhelm Fabry of Guilelmus Fabricius Hildanus (1560-1634), Opera observationem et curationum, chirurgicarum quae extant omnia, Frankfurt am Main : Joannis Beyer, 1646. Fabricius Hildanus was een Duits heelmeester, vader van de Duitse chirurgie, schreef 20 boeken waaronder een chirurgisch leerboek over brandwonden, is de eerste chirurg die bij borstkanker beide borsten verwijderde.
Noot 5: Petr. Foresti (Pieter van Foreest (1521-1597)), Observationum et curationum medicinalium ac chirurgicarum opera omnia : quibus acc. ejusdem auth. libri III de incerto ac fallaci urinarum judicio adversus uromantas et uroscopos, Rothomagi : J. et D. Berthelin, 1653, 4 dln, folio. De incerto ac fallacii […] gaat over het zogenaamde ‘piskijken’ en verscheen in 1628 in de Nederlandse vertaling onder de titel Het onseker en bedrighelijk oordeel der wateren.
Noot 6: Horatius Augenius (Orazio Augenio (1527-1603)).
Noot 7: Pharmacopoeia Galeno-Chemica Catholica, 1651.
Noot 8: Arnold Weickard, Thesaurus Pharmaceuticus Galeno Chymicus, 1626.
Noot 9: Ambrosius Paré, De chirurgie, ende alle de opera, ofte wercken / van Mr. Ambrosius Paré, Raedt ende opperste chirurgijn van vier coninghen in Vranckrijck. Nu eerst uyt de Francoysche, on onse ghemeyne Nederlandtsche spraecke, ende uyt de vierde editie ghetrouwelijck overgeset: door D. Carolum Battum (Carolus Battus (1540-1617)), Medicijn ordinaris der stadt Dordrecht. Ende in desen laetsten druck, van veel fauten verbetert. Verdeylt in XXVIII. boecken. Met alle de figuren, soo wel der anatomien als van de instrumenten der chirurgien, ende van vele diversche monsters, Dordrecht ,1592; latere drukken o.a. Amsterdam 1636.
Noot 10: Antonio Fumanelli (Vernona), Opera multa, et varia, cum adtuendam sanitatem, tum ad profligandos morbos plurimum conducentia, Zurich : A Gesner, 1557.
Noot 11: Averroes, geb Cordoba, Spanje 1126, overl Marrakesh, Marokko 10 dec 1198, Arabisch filosoof, jurist, arts.
Noot 12: Marcus Gatinaria, overl 1496, medisch auteur, De curis egritudinum particularium Noni Almansoris Practica, 1539, exemplaar in de Staatsbibliotheek Beieren, Duitsland.
Noot 13: Julius Alexandrinus a Neustain, In Galeni praecipua scripta annotationes, quae commentariorum loco esse possunt / Jul. Alexandrinus a? Neustain ; acc. trita illa de theriaca quaestio, Bazel 1581, folio.
Noot 14: Marcellus Vergilius (1464-1521), Pedacii Dioscoridae Anazarbaei de materia medica et lethalibus venenis graece et latine ex versione et cum commentariis M. Vergilii, Colon [= Keulen], 1529.
Noot 15: Erasmus, In Novum Testamentum annotations (Aantekeningen op het Nieuwe Testament), Bazel : Froben, Hieronymus & Nic. Episcopius, 1540, in-2.
Noot 16: Erasmus, Chiliades adagiorum, Keulen : Gymnicus, Johannes, 1540, in-2.
Noot 17: Eustachius Rudius (Utrecht 1555-1611), medicus, chirurg te Padua, auteur van: De Morbis Occultis, et Venetatis…, Venetie, 1610, in folio, 227 pag.
Noot 18: Johannes Nauclerus (Naucler, Naukler) (geb ca 1425-overl Tübingen 1 mei 1510), geestelijke, geleerde, historicus, humanist, auteur van een wereldkroniek Chronicon of Memorabilium omnis aetatis et omnium gentium chronici commentarii, 1506 (voortgezet onder heruitgave van Nicolaus Basellius, Tübingen 1516; Auszug 1534, herdruk Keulen 1544, tot 1675 zeven verder drukken).
Noot 19: Sebastian Münster (1488-1552), de belangrijkste cartograaf van de 16de eeuw, schreef Cosmographia universalis (1544), de vroegste Duitse beschrijving van de wereld. Verscheen in talloze uitgaven in verschillende talen. Het was een encyclopedie van de wereld zoals de Europeanen deze in 1544 kenden.
Noot 20: Laurentius Frisius (Laurentius Fries, van Dokkum, medicus, overl Merz 1532), Spiegel der artzney, Straatsburg 1518 en latere uitgaven.
Noot 21: J. Calvijn, Institutio Religionis Christianae
Noot 22: Wilhelmus Baudartius (Deinze 1565-Zutphen 1640), Memoryen ofte cort verhael der gedenck-weerdichste so kercklicke als werltlicke gheschiedenissen van Nederland, Vranckrijck, Hooghduytschland, Groot Britannyen, Hispanyen, Italyen, Hungaryen, Bohemen, Savoyen, Sevenburghen ende Turkyen, van den jaere 1603 tot in ’t jaer 1624. Tweedde editie grootelicx vermeerdert. 2 dln. Arnhem 1624-1625, 1093 + 773 pp.; in folio.
Noot 23: Philippi Melanchtonis, Philipp Melanchthon, Phillip Schwarzerd (Bretten (Baden) 1497-Wittenberg (Saksen) 1560), rechterhand van Maarten Luther, classicus en theoloog, grondlegger van het modern onderwijs op humanistische grondslag in Europa, Operum Philippi Melanchontis tomi quinque … : cum praefatione autoris, Basileae : Apud I. Heraugium, 1541, 5 dln.
Noot 24: Philippi Melanchtonis, Omnius operum reverendi viri Philippi Melantohonis, Wittenbergae : Excudebat Iohannes Crafta [Johannes Kraft] anno 1562-1564, 4 dln.
Noot 25: And. Lagunae, Epitome Operum Galeni, 4 delen, Bazel, 1551, in-folio.
Noot 26: Sim. Günther, Hortulus sanitatis amoenissimus: Hoc est: de tuenda et conservanda bona valetudine libellus, Spira, 1608; in-12.
Noot 27: Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim (geb Einsiedeln (Zwitserland) 1493/94-overl Salzburg 1541) beter bekend als Paracelsus, was een beroemd en controversieel arts en theoloog die zich bezich hield met alchemie en astrologie. Die große Wundarzney, Ulm : Hans Varnier, 1536; Augsburg : Haynrich Stayner (=Steyner), 1536; Frankfurt : Georg Raben/ Weygand Hanen, 1536 en latere uitgaven. Bernhardus Swalue had een 10-delige Wundarzney van Paracelsus in quarto-formaat in zijn boekenkast staan: van de delen 6, 7 en 9 heb ik de titels gevonden: dl 6: von den tartarischen oder Steinkrankheiten samt deren Heilung; dl 7 von den Krankheiten die der Vernuft berauben, de morbis amentium; dl 9: von Ursachen und Kuren der Kontrakturen und Läme. Het onderwerp van Wundarzney is uitwendige verwondingen als gebroken ledematen, dierenbeten en gevechtswonden.
Noot 28: D. Gabrielis Fontani,… de Veritate hippocraticae medicinae firmissimis rationum et experimentorum momentis stabilita et demonstrata, seu medicina antihermetica, Leiden 1657, in-4.
Noot 29: Pierius Winsemius, geb Leeuwarden 1586, overl Franeker 1644, op 5 december 1616 aangesteld als ’s Landts historie schrijver.
Noot 30: Joh. Bodini, Daemonomania Germanice, Strasburg 1586.
Noot 31: Johannes Heurnius Ultrajectini, Praxis medicinae nova ratio, qua libris tribus methodici ad praxin medicam aditus facillimus aperitus ad omnes morbos curandos / Exacurate recensione Zachariae Sylvii, Roterdami, 1650.
Noot 32: Johannes Heurnius Ultrajectini, Praxis medicinae nova ratio, qua libris tribus methodici ad praxin medicam aditus facillimus aperitus ad omnes morbos curandos / Exacurate recensione Zachariae Sylvii, Roterdami, 1650.
Noot 33: Johannes van Beverwijck(geb Dordrecht 1594, overl Dordrecht 1647), schreef een drieluik: Schat der Gezondheid (1636); Schat der ongezondheid (1642), Heelkunst (1645); Herdrukken tussen 1650 en 1680 in één band: Alle de werken.
Noot 35: Johan Jacob Wecker, Antidotarium speciale amplius triente auctum, 1588.
Noot 35: Joan. Wieri, Opera (de praestigiis Daemonum: de Lamiis: de Ira Morbo &c.), Amst. Berga, 1660, in-4.
Noot 36: Daniel Sennert (1572-1636), Duits natuurkundige en academicus, professor in medicijnen aan de Universiteit van Wittenberg, Opera, Lyon 1650.
Noot 37: Daniel Sennert (1572-1636), Duits natuurkundige en academicus, professor in medicijnen aan de Universiteit van Wittenberg, auteur van Institutiones medicinae (1611), Epitome scientiae naturalis (1618), Hypomnemata physicae (1636).
Noot 38: Daniel Sennert (1572-1636), Duits natuurkundige en academicus, professor in medicijnen aan de Universiteit van Wittenberg, Institutiones medicinae (1611).
Noot 39: Wel gevonden: Antonio Santorelli, Pos praxis medica, sue de medicando defuncto, Napels 1629, in-4; en De sanitatis natura, Napels 1643 (Gevonden op: http://home.wanadoo.nl/m.bourgonjen/Galenus/inFraneker.htm)
Noot 40: Roderici à Castro (Esteban Rodrigo de Castro), de Muliebrium Marborum Medicina Opus, 4a edit. auctior, Hamburg, 1662.
Noot 41: Johan Baptist van Helmont (1577 of 1579-1644), in de Nederlanden ongetwijfeld de belangrijkste medische denker op de overgang van de 16de naar de 17de eeuw, auteur van Opera Omnia; Ortus Medicinae; Dageraedt der Geneeskonst.
Noot 42: Jo. Pet. Lotichii, Consiliorum & Observat. Medicinalium, Libir VI, Ulmae, 1658, in-4.
Noot 43: Guerneri Rolfincii (Werner Rolfinck (1599-Jean 1673).
Noot 44: Guerneri Rolfincii (Werner Rolfinck (1599- Jena 1673)), Duits natuurkundige, wetenschapper en botanist. Studeerde in Leiden, Oxford, Parijs, Padua, Chimia in artis formam redaacta, sex libris comprehensa, 1661. Hij studeerde af aan de Universiteit van Wittenberg onder Daniel Sennert, en promoveerde in 1625 aan de Universiteit van Padua onder leiding van Adriaan van den Spiegel. In 1629 werd hij professor aan de Universiteit van Jena waar hij de botanische tuin uitbreidde. Zijn experimenteel onderzoek bevatte chemische reacties en de biochemie van metalen. Hij verwierp het standpunt dat andere metalen in goud zouden kunnen veranderen.
Noot 45: Guerneri Rolfincii (Werner Rolfinck (1599-Jena 1673).
Noot 46: Mart. Kergeri, de Fermentatione Liber, Wittenberg, 1663, in-4.
Noot 47: Pauli Neucrantzii, de Purpura Liber, in quo Febrium malign. natura & curatio proponitur, Frankfurt, 1660, in-4.
Noot 48: Thomas Willis, Engels natuurkundige, anatomist en arts, overl 1675, Affectionum quae discuntur hystericae & hypochondriacae pathologia spasmodica vindicata, 1670; Leiden 1671, in-12..
Noot 49: IJsbrand van Diemerbroeck , De peste libri quatuor, truculentissimi morbi historiam ratione et experientia confirmatam exhibentes, Arnh. 1644. Amst. 1645. In-4o
Noot 50: Johan Schröder, Pharmacopoeia medico-chymica; sive, Thesaurus pharmacologicus : quo composita quaeque celebriora; hinc mineralia, vegetabilia, & animalia chymico-medice describuntur, atque insuper principia physicae Hermetico-Hippocraticae … exhibuntur / Opus … post editionem Horstio-Witzelianam, qua Appendix, & … linguae Gallicae, Anglicae, & Belgicae, nomina, & indices accessere, Frankfurt, 1677.
Noot 51: Balthasar Timaeus von Guldenklee, Casus medicinales, 2 uitgaven in 1667 in Latijn.
Noot 52: Henr. Smetius, Miscelleana medica, Frankfurt 1611, in-8.
Noot 53: João Rodrigues de Castelo Branco (Castelo Branco 1511-Thessaloniki 1568) (Amatus Lusitanus, Amato Lusitano), Portugees joodse arts, ontdekker van de bloedsomloop.
Noot 54: Hypocrates van Kos (460-377 v Chr), Omnia opera , Venetie : Aldus Manutius, 1526, in-folio.
Noot 55: Joannes Renodaeus, Dispensatorium Galeno-chymica, Parijs, 1608, in-4 (talloze herdrukken).
Noot 56: Hieronymus Fabricius (1537-1619) of Girolamo Fabrizi d’ Acquapendente, anatoom, vader van de embryologie, Opera Chirurgica, 1641 (1684). Toen in de zestiende eeuw de anatomische kennis van het hart toenam, kwam bij sommige anatomen de gedachte op van een kringloop. Fabricius ab Aquapendente, een zeer gewaardeerd wetenschapper in die tijd, was bijzonder geïnteresseerd in de opbouw van de aderen. Hij was de eerste die de kleppen in de aderen beschreef; hun functie was hem echter nog onduidelijk. Hij doceerde aan de universiteit van het Italiaanse Padua, rond 1600 het belangrijkste medische opleidingscentrum in West-Europa. Onder anderen William Harvey studeerde bij hem. Zie Helma Rebel-Struijk, ‘Bloedsomloop’, 1999, gevonden op: http://www.refdag.nl/oud/series/uitvindingen/990727gezo02.html.
Noot 57: Lazarus Riverius (Rivière) (Montpellier 1589-Montpellier 1655), hoogleraar in Montpellier tot aan zijn dood, de eerste die de chemische studie in het medisch onderwijs introduceerde, voorstander van het gebruik van metaalzouten als therapeutic bij verschillende ziekten, Observationes medicae et curationes insignes, Parijs 1646. Zie: T.Beijer, C.G.L. Apeldoorn, Woordenboek van medische eponiemen, Bohn Stafleu van Loghum 1998, p. 238.
Noot 58: Lazarus Riverius (Rivière)(Montpellier 1589-Montpellier 1655), Praxis Medica, Parijs 1640 (17 dln). Behandelt vrijwel alle ziekten. Zie: T.Beijer, C.G.L. Apeldoorn, Woordenboek van medische eponiemen, Bohn Stafleu van Loghum 1998, p. 238.
Noot 59: Paul Reneaulme (Blois 1560, overl 1624), Frans arts en botanicus, Ex curationibus observationes quibus videre ets morbos tuto cito & jucunde posse debellari: si praecipue Galenicus praeceptis chymica remedia veniant subsidio, Parijs : Hadrianus Beys, 1606.
Noot 60: Edmund O’ Meara (1604-1680), Iers fysioloog, verdediger van de ideeën van Galenus, had kritiek op vivisectie, omdat de pijn die de dieren leden, de onderzoeksresultaten zouden verstoren, hij verwierp William Harvey’s ideeën over de bloedsomloop.
Noot 61: Thomas Willis, Engels natuurkundige, anatomist en arts, overl 1675: Pharmaceutica Rationalis, sive diatriba de medica minum operationibus in corpore humano, dl 1 Oxford, 1674, in-4; dl 2 Oxford 1675, in-4°.; beide Oxford 1678, in-8°. De Anima Brutorum quae Hominis vitalis ac sensitive est, execitationes duae. Altea pathologica, morbosqui cerebrum et nervosum genus efficient explicat, corumque Theralius instituit, Amsterdam 1664, 1674, in-12°.
Noot 62: Thomas Willis, 1. De fermentatione, sive de motu intenstino particularum in quocunque corpore; 2. De febribus, sive de motu corundem in sanguine animalium, et Epistolica, Dissertatio de Urinis, Den Haag 1659, in-12°.
Twee brieven van Anna Maria van Schurman aan stadsdokter Bernhardus Swalue, 1675
Vertaling uit het Latijn naar het Nederlands, door drs Piter van Tuinen (april 2010)
De brieven door Anna Maria van Schurman aan de Harlinger stadsdokter Bernhardus Swalue zijn nooit eerder integraal in het Nederlands vertaald. Zij bedankte hem voor zijn hulp en probeerde hem met bijbelteksten over te halen zich bij de Labadisten aan te sluiten. Daarnaast vertelt ze over haar kwalen en medicijngebruik.
Gravure door Munckhuysen naar een geschilderd zelfportret door Anna Maria van Schurman.
Aan Bernard Swalve, Med.Dr.
In goede orde heb ik het geneesmiddel ontvangen, zeer geleerde heer en beminde broeder in Christus, waarmee u mij onmiddellijk hebt willen helpen, trouw en bezorgd voor mijn gezondheid als u altijd bent. Daarvoor verdient u mijn zeer grote dank. Want hoewel ik er nog geen gebruik van heb gemaakt omdat de kwaal spontaan iets afnam, lag het niet aan u dat ik niet het heilzaam effect ervan ondervond, zoals ik dat in het herstel van mijn hand werkelijk helemaal gevoeld heb.
Inderdaad is de overeenstemming zonneklaar die tussen de kwalen van de geest en die van het lichaam bij vergelijking gemakkelijk gevonden kan worden, vooral in het gebruiken of veronachtzamen van geneesmiddelen. Daarin zondigen wij maar al te zeer, vooral door niet te letten op de belangrijke momenten in de tijd. U verwacht van ons een medicijn voor de ziel, wij van u genezing van het lichaam in de Heer. Laten we dus handelen, onder welke voorwaarde of naam die u maar wilt, maar in vertrouwen en gewillig van geest de geneesmiddelen ontvangend en toepassend. U beoordeelt onze deskundigheid in de geneeswijze op het geestelijke vlak en wij de uwe op lichamelijk gebied. Maar ons beider oordeel is gebaseerd op de eigen praktijkervaring en een juist oordeelsvermogen, dat gepaard gaat met een zekere mate van gelovigheid, die onze slapheid en traagheid in het handelen en het toepassen van de vaak nogal lastige geneesmiddelen moet overwinnen. Als ik niet geloofd en gemerkt had dat onze pastores van Godswege geleerd waren en met praktijkervaring begiftigd, dan hadden hun gezonde oordelen mij te weinig gebaat hebben. Dan hadden ze mijn kennis kunnen vermeerderen, maar mijn hart niet meeslepen. Daarnaar verlangt werkelijk alles wat in Christus zijn oorsprong heeft, om ons van onszelf weg te voeren en naar hem te leiden. Als wij er echter serieus naar streven om ons krachtig en standvastig te bevrijden van alle zelfzucht en het meest van onze eigenliefde, die in werkelijkheid het hart van de oude mens is en dat die innerlijke vijand van Gods glorie en ons heil naar buiten geslingerd, veroordeeld en gedood wordt, dan zullen helpende handen niet ontbreken.
Maar, zegt u, daarom zou ik van de heer Yvon verlangen dat hij die geniepige vijand met zijn onderworpenen en hun bijzondere listen en lagen aan zou wijzen, opdat ik openlijk met hem zou kunnen strijden. Maar u zult me vergeven, zeer goede vriend, als ik beweer dat u hier zondigt tegen de vereiste gelovigheid, omdat ook dit medicijn zijn voorbereidingen heeft, die de hele ziel als het ware richten op de afzonderlijke en sterkere elementen. U zegt dat de heer Yvon u beschuldigt omdat u de geest der waarheid niet voldoende toelaat om u uw reële en effectieve kwalen te duiden. Ik vraag u dringend om deze beschuldiging op de juiste wijze onder ogen te zien. Want zij duidt op een duidelijk obstakel, waardoor die hemelse en zuivere waarheid, die uiteindelijk Gods verkorenen waarlijk vrij maakt, geblokkeerd wordt, zodat zij niet diep genoeg in de binnenkamer van het hart kan doordringen.. Want hiervoor volstaat niet een of ander vaag begrip van de waarheid, zoals Aristoteles of Seneca zonder moeite uit ware woorden of geschriften hadden kunnen putten, maar zo’n kennis die door Gods vinger of geest in het hart wordt geschreven, nadat hij daar bijna een onbeschreven blad van had gemaakt en het slechts gevuld heeft met dat wat de wijsheid van het vlees, menselijke overwegingen en onze zelfzucht en eigenwaan onderdrukt, of liever krachtig van de grond van ons hart uitrukt. En zo daalt de van Godswege ingeprente waarheid diep in hem binnen, die leert de dwaasheid van het Evangelie te stellen boven alle menselijke wijsheid en die ons slechts één zorg laat, namelijk om al onze zorgen op God te werpen en ons slechts dit ene aanbeveelt, namelijk om bovenal Gods koninkrijk te zoeken en zijn gerechtigheid en al het overige slechts simpelweg af te wachten als een soort bonus, die al naar gelang Gods verdelende gerechtigheid wel of niet wordt uitgekeerd.
O gelukzalige ziel die zich zo totaal aan God heeft overgegeven dat zij van zijn wil en leiding afhankelijk is en nooit de plannen van haar God verijdelt, maar bereid is om in alles zijn beslissingen, bevelen en voorzienigheid met een getrouw en gewillig hart te volgen, zodat de geest van Christus de plaats inneemt van de eigen geest en Christus’ wil de plaats van de eigen wil en tenslotte de goddelijke genade, die ons leven leidt, de plaats van de eigen werken. Ik moet tot Gods eer nederig en oprecht getuigen dat, toen mij voor het eerst door zijn goddelijke genade deze en dergelijke hemelse waarheden ingeprent werden, mij elke kunst en toepassing van pseudoredeneringen afgenomen is en dat mijn hart in zo grote liefde voor de schat van het Evangelie is ontbrand, dat het beschouwen van al het andere is verdwenen, ja dat mij elke zorg om de afloop der dingen is ontnomen, waarvan ik geleerd heb om die alleen aan God toe te vertrouwen, in de wetenschap dat alles naar zijn wil geschiedt. Die is, weet ik, oneindig beter dan de mijne en daarom omarm ik die van ganser harte en verlang ik dat mijn wil met de zijne samenvalt.
Maar ook het effect van diezelfde genade was niet minder helder, namelijk dat die mij eerst aantrok om hem getrouw en standvastig te volgen, want niets moet gevaarlijker geacht worden voor het besluit om Christus te volgen dan het omzien. Ik hoef niets te zeggen over de vrouw van Loth, wier voorbeeld mij niet bang maakt. Laten we de toestand van de tijd van het Evangelie overwegen, waarin Christus een zoon zelfs het begraven van zijn vader niet toestaat en de ander evenmin het afscheid nemen van zijn huisgenoten. Laten we, vraag ik, het woord van onze Verlosser overdenken in Lucas IX : 62, waar hij de toegang tot zijn rijk ontzegt aan wie omkijkt na de hand aan de ploeg te hebben geslagen. Gedaan moet immers worden wat we aan het doen zijn. Bij de ploeger konden velerlei gedachten opkomen, over de tussentijd, het verloop en de afloop der dingen, maar hij moet attent zijn op het voorhandene en Gods wil doen.
Maar je vervolgt dat je tot nu toe nog geen roeping in je hart gevoeld hebt om je beroep als medicus, je familie, het huis dat je bezit, je kinderen op te geven.. Hoewel ik dit begrijp zou ik je toch graag vanwege onze zo zuivere liefde geheel en al daarin aan God alleen overlaten, maar, omdat we de liefde nooit alleen op grond van een wet in stand houden, maar hem vroom onderwerpen aan de geest, zal ik niet onderdrukken om jou te verklaren wat mijn hart geheel en al vervult. Ik zal dus zo niet alles, dan toch iets vertellen tot begrip van de goddelijke roeping. Om die te volgen moet voor ons zelfs één woord van onze hoogste heer en meester Jezus Christus voldoende zijn. Hij eist klip en klaar van ons de totale afzwering van al het creatuurlijke in Lucas IX : 24, 25 en 38, en op vele andere plaatsen. Wel als zodanig tot de schepping behoren, maar er slechts uit plichtsbetrachting voor zorgen (tekst corrupt). Nu gaat het er echter om dat wij ons hier niet bedriegen en op niets van onszelf zien, maar alleen op Gods unieke glorie, zijn wil en zijn rijk, zodat wij dat tegenover God die ons hart onderzoekt krachtig kunnen bevestigen. Maar dit hart kan ten offer vallen aan zelfbedrog, omdat het bovenal onbetrouwbaar is, ja dodelijk volgens Jeremia XVII. Daarom kent men het geloof uit de daden.
We weten dat geen enkele functie, geen bloed of vlees, geen bezit ons kan weerhouden of losmaken van de plicht om er zo goed mogelijk voor te zorgen dat Gods glorie en het doen van zijn wil en de uitbreiding van zijn koninkrijk altijd boven alles gesteld wordt. Want wat is de mens, wat elke creatuur? Kunnen wij soms met de Schepper en het Hoogste Goed vergeleken worden? Keren we dus terug tot de afzonderlijke onderwerpen en laten we serieus en oprecht onderzoeken of de geneeskunde een Christen verplicht om ten koste of met verlies van de geestelijke vooruitgang de dingen van de wereld te dienen wegens hun voordeel, en om zich te verrijken met het loon daarvan, en wel voor zichzelf en de zijnen. Het antwoord ligt voor de hand, want aan alles en iedereen moet men een dienst bewijzen, maar niet zonder de restrictie dat bovenal Gods glorie en zijn rijk in ons versterkt moeten worden. Wat is vervolgens juister en rechtvaardiger dan dat een arbeider zijn loon geniet? Maar voor wie wij leven voor hem moet winst gemaakt worden. Als voorbeeld mogen zij dienen, aan wie talenten zijn toevertrouwd. Het is waar dat de medicus het lichaam beschouwt als iets dat genezen kan worden, maar een Christen als een voorwerp van zonde en genade of als een instrument van rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid , als een onderdaan van het rijk van Satan of van Christus, waaruit de graden van overeenkomst voortkomen. Zodat Christenen werkelijk Christenen het naast staan, en naarmate iemand nauwer verbonden is met Christus, des te hoger graad van overeenkomst bezit hij. Daaruit komt het onderscheid van de Apostel voort in Gal VI : 10, waar wij gehouden worden de huisgenoten des geloofs zeer en bovenal wel te doen. Maar je zou kunnen vragen of ook de slechten niet welgedaan moet worden? Absoluut, zou ik zeggen, want dan volgen we onze hemelse Vader na, maar niet ten koste van schade aan de ziel of met tekortdoen aan Gods glorie.
Bekeken moet dus worden door een Christelijke medicus of hij Christus en zijn leden bovenal dient, met behoud van die verhouding, en de anderen , als van Christus vervreemd, maar nog niet veroordeeld, met zo’n gezindheid dat hij God als weldoener navolgt. Vervolgens, of hij de daaruit voortvloeiende winst oprecht aan Christus offert, maar zich niet daarover verblijdt alsof het zijn bezit is, omdat hijzelf en al het zijne in werkelijkheid van Christus zelf zijn. Zeker, de Vader der gelovigen wilde niet rijk worden door de rijkdom der goddelozen, en geen enkele leerling van Christus was het volgens het Nieuwe Testament toegestaan om schatten te verzamelen. Met inachtneming van deze verschillen durf ik te bevestigen wat mijn Broeder Yvon op uw vraag heeft geantwoord, dat de geneeskunst nergens eerlijker, veiliger of vollediger uitgeoefend kan worden dan onder hen, die dat wereldse juk, waardoor iemand gehouden wordt om zonder onderscheid iedereen met een zekere professie als publiek persoon gelijkelijk te dienen, legitiem hebben afgegooid, omdat zij alles ordentelijk, slechts volgens het voorschrift van de Christelijke naastenliefde, ja haar zelfs beter kunnen uitoefenen, ook al is het niet steeds extensief, dan zeker wel intensief en op voortreffelijke wijze. En we hebben een voorbeeld daarvan in Herford. (noot 1)
Maar je zegt dat je geen roeping gevoeld hebt om je familie, huis, bezittingen en kinderen te verlaten. Maar laten we ook wat dit betreft de afzonderlijke elementen beschouwen. Over bezittingen heeft Christus ons voldoende duidelijk vermaand in de al eerder aangeduide plaats in Lucas XXIV : 33. “Wie van jullie niet al zijn bezittingen vaarwel zegt, kan mijn discipel niet zijn”. Veelvuldige voorbeelden dienen zich aan in de voortreffelijke en exemplarische Kerk van Jeruzalem, waar niemand iets als zijn eigen bezit beschouwde. En hierin wordt ieder gehouden bij zichzelf serieus te rade te gaan of diezelfde geest van Christus, die zovele duizenden één van hart en één van geest maakte, uit ons hart de eigenliefde wel met wortel en al heeft uitgeroeid, en in plaats daarvan de liefde voor Christus en de Christenen en zijn hemelse schatten heeft aangebracht? En laten we dan de familie en kinderen bekijken, die we ook noodzakelijkerwijs hier onder de loep moeten nemen. Een familie vormen of Christenen of heidenen, want een derde mogelijkheid is er niet, tenzij we een zekere bovennatuurlijke genade van God sommigen als het ware zien voorbestemmen voor zijn rijk, door hun de ogen te openen voor de slechtheid van de wereld, die zowel binnen als buiten hen te zien is. Want als zij in de wereld zijn en vrienden van de wereld, dan zijn ze vijanden van Christus en kan het niet anders of ze zijn ons tot een belemmering en een aanstoot, en daarom moeten ze uitgeroeid en vernietigd worden, ook al waren ze nuttiger dan ons rechteroog en onze ledematen (Mattheüs V, etc.).
Maar als ze Christen zijn, of bereid om de leer van Christus aan te nemen, dan moeten ze met ons naar hem gebracht worden. Maar ik zeg dit alles niet daarom, opdat ik u van advies dien omdat God niet zou overtuigen, of omdat ik zou menen dat uw tegenwoordige toestand zo is, dat wij u kunnen inspireren om alles uiterlijk achter te laten. Want het is alleen God, die Abraham uit het huis van zijn vader wegroept en we weten dat als zijn stem niet van binnen gehoord of opgemerkt wordt, dat dan elke roeping van buiten tevergeefs is. Toch meende ik dit te moeten zeggen, om op deze manier uw brief en wens te beantwoorden, door u mijn overtuiging omtrent dit onderwerp van geen gering belang uitvoeriger te openbaren, en tegelijk een getrouw getuigenis te geven van die zaken die wij geloven en waarvan wij zelf de heilzaamste vrucht genoten hebben. Dus als God, die dikwijls geringe middelen aanwendt om grote resultaten te bereiken, het zo wil, mogen dan deze woorden u raken en overtuigen, zodat u met Augustinus tot eer van God zelf kunt zeggen: “Gij God hebt mij overtuigd:”.
Doe intussen, als u zich met oprecht gemoed op God en Christus richt, wat allereerst van u gevraagd wordt, zolang u nog midden in de wereld verkeert en om zo te zeggen van alle kanten bedekt bent met haar vuiligheid. Dat de Here Jezus u zijn genade schenke wens en hoop ik van ganser harte. Wieuwert 8/18 September 1675.
Ik maak om de dag een matig gebruik van de tamarinde (noot 2) met (fol. sen = folliculi sennae = de vruchten van de senna, sennepeulen: purgeermiddel), wat de buik (of maag) pijn wel iets verzacht, maar ook enigszins mijn krachten verzwakt en wat koorts dorst veroorzaakt. Van u zou ik willen horen of, als de gelegenheid zich voordoet, de cas(s)ia (noot 3) niet een geschikter medicijn voor mij zou zijn voor bijna dagelijks gebruik? Want dat schijnt minder scherp te zijn. Mijn hand is zoals gezegd bijna weer helemaal beter, maar de kwaal is vandaar of van elders naar de rechterknie gegaan, waardoor die niet weinig is opgezet en bovendien is mijn dijbeen nu zo aangetast dat het lopen mij heel zwaar valt. Men zegt dat vocht deze kwaal verergert en daarom ben ik van mijn slaapkamer naar een andere, drogere kamer verhuisd, in afwachting of het God behaagt dat die uitwendige verandering ook een inwendige meebrengt. Gegroet.
Aan dezelfde
Niet de geest noch stof om te schrijven, maar mijn krachten ontbraken (geliefde Broeder in Christus), toen onze zeer getrouwe pastor Yvon zijn laatste (brief) aan u gaf. Daarom heeft hij op mijn verzoek ook namens mij geantwoord op die van u aan mij. Want hij heeft mijn gedachten in zijn brief getrouw weergegeven. En, omdat ik nog steeds met verschillende ongemakken en pijnlijke aandoeningen worstel, schijn ik eerder uw wijze raad te missen dan te grossieren in de mijne. En daarom op dit moment slechts een door de gelegenheid geboden kort woordje over de staat van mijn gezondheid, die mij meestal het bed doet houden. Laat ik hieraan toevoegen, en wel voor het eerst, dat ik tot mijn geluk de heilzame werking ervaren heb van het geneesmiddel, dat ik al eerder gekregen had van onze zuster Yvon, nadat ik dat, toen de gelegenheid zich voordeed, had ingenomen. Daarom ben ik u zeer verplicht. Verder moet ik zeggen dat ik al drie dagen lang een middel gebruik tegen vreselijke pijn in mijn been en vooral in de knie, maar dat door Gods genade mijn hand weer hersteld is, door met in een papje van kalfskop etc. gedrenkte zo heet mogelijke doeken de kwaal alle dagen tenminste tien keer steeds opnieuw te behandelen. Maar nu zou ik door uw advies een bevestiging willen krijgen of we daarmee door moeten gaan, omdat de pijnen tot nu toe eerder erger lijken te worden dan te verminderen. Met een haastige groet.
Wiewert 21 October 1675
De Latijnse brieven zijn gepubliceerd in G.D.J. Schotel, Anna Maria van Schurman, ’s Hertogenbosch 1853, p. 75, 261, aante p. 141-147. Van deze publicatie is gebruik gemaakt voor de Nederlandse vertaling.
Tamarinde
Bron: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, aanvraagnr 135 D 80: Brief van Anna Maria van Schurman (1607-1678), geschreven aan Bernhard Swalve (1626-1680), Wieuwert, 18 september 1675, code KB 4/4. De brief is in 1975 aangekocht op de veiling J.L. Beijers te Utrecht (de bibliotheek van de Doopsgezinde Kerk te Amsterdam, 3e deel, 25-26- februari 1975, cat. p. 148, nr 1329). Literatuur: Jaarverslag KB 1974-1975, p. 104.
Literatuur:
H. van Berkum, De Labadie en de Labadisten, 1851, 2 dln, dl. 2, p. 215.
Pieta van Beek, De eerste studente : Anna Maria van Schurman (1636), Utrecht : Matrijs, 2004, p. 230, 239.
G.D.J. Schotel, Anna Maria van Schurman, ’s Hertogenbosch, 1853, p. 75, 261, aante p. 141-147.
Katlijne van der Stighelen, Anna Maria van Schurman (1607-1678), Leuven : Universitaire Pers, 1987, p. 232, 251.
Anne Ypey en Isaac Johannes Dermout, Geschiedenis van de Hervormde Christelijke Kerk in Nederland, Breda 1819, dl 2, p. 177.
Laatste wijziging: 2010/12/06 14:45u
Noot 1: Jean de Labadie trok met zijn groep volgelingen (waaronder Anna Maria van Schurman) in 1670 van Amsterdam naar het Sticht Herford in Westfalen, waarde abdis Elisabeth van de Palts hen opvang aangeboden had. Door de vijandige houding van de bevolking van de stad Herford zag De Labadie zich genoodzaakt om met zijn volgelingen uit te wijken naar het bij Hamburg gelegen Altona dat destijds bij Denemarken hoorde en onderdak bood aan dissidenten. Hier overleed De Labadie in 1674. De Labadisten vestigden zich hierna in Wieuwerd (Wiuwert, Friesland). Pierre Yvon nam de plaats van De Labadie als leider van de gemeenschap over. In 1732 hield de kwijnende Labadistische gemeenschap in Wieuwerd op te bestaan. Gevonden op: http://nl.wikipedia.org/wiki/Jean_de_Labadie
Noot 2: Tamarinde was een van de importproducten die de VOC uit Azië haalde, en werd gebruikt om de medicinale werking. Zo werd Fructus Tamarindorum of tamarindepulp gebruikt als laxeermiddel of ter bestrijding van koorts. Zie o.a. Jerzy Gawronski, ‘Amsterdam, een maritieme stad?’, Amsterdam : Vossiuspers Uva, 2009 (oratiereeks Universiteit van Amsterdam, nr 335), p. 10-11.
Noot 3: Cassia Fistula (Indische goudenregen of trommelstokkenboom): pijpkassia, het zoetige vruchtvlees, de bloemen en de bladeren vormen een mild laxeermiddel: “ drijft zachtjes de galachtige stoffen door de stoelgang af, en laet geen indruk van hitte in het lichaam na” , zie N. Lemery, Woordenboek of Algemeene verhandeling der enkele droogerijen, Rotterdam 1743, p. 157, gevonden op: http://kringgeschiedenis.kava.be/SCANS/1985-067.pdf
Onwillige chirurgijns worden uit hun ambt ontzet (1659)
Door Jeanine Otten (24 november 2010)
In april 1659 was er een ernstig conflict tussen het stadsbestuur van Harlingen (de magistraat) en de vier chirurgijns in dienst van de stad, vanwege het zoontje van mr Lucas Salomons van Lingen, oud scherprechter in Leeuwarden[1]. De redenen zijn niet helemaal duidelijk, in ieder geval wilden de chirurgijns het zoontje niet in hun gildeboek aantekenen, omdat of hoewel hij bij mr Jan Cornelis was aangenomen om de kunst van chirurgie te leren.
De magistraat nam de kwestie hoog op en kwam met een zware maatregel: op 27 april 1659 besloot men om het Harlinger chirurgijngilde op te heffen, de chirurgijns werden uit hun ambt gezet en mochten niet hun kunst uitoefenen, voordat zij examen hadden gedaan bij de stadsmedicus. Bovendien moesten ze ‘volgens older gewoonten’ de commissaris, de secretaris en de boden hun salaris betalen en negen goudguldens armengeld betalen. Hierbij werd verwezen naar de Resolutie van 24 juli 1642 (zie: https://www.vergetenharlingers.nl/page/17de-eeuw/#nieuwechirurgijns).
Negen dagen later, op 6 mei 1659, werd er al een nieuwe meester chirurgijn aangesteld die zijn vak wel mocht uitoefenen. Het was Claes Auckes[2], stiefzoon van visafslager Hendrik Seijkes, die met goed gevolg bij stadsmedicus Bernhardus Swalue een chirurgisch examen had afgelegd. Nadat de burgemeesters Jan Knijf en Theodorus Keth en de stadssecretaris Domenico Wringer hierover verslag hadden uitgebracht aan het stadsbestuur, kwam men overeen dat mr Claes Auckes het handwerk en de kunst van chirurgie mocht uitoefenen en een winkel mocht beginnen.[3]
Aanvullingen 26-08-2013 door Cees Snijder, naar aanleiding van het zoontje van mr. Lucas Salomons van Lingen, oud scherprechter te Leeuwarden:
Genoemde Mr. Lucas Salomons van Lingen volgde eind 1640 in Leeuwarden Mr. Jochem Harmens (van Tecklenburg) op als scherprechter. Deze was in Leeuwarden op 7 oktober 1640 overleden.
Mr. Lucas Salomons van Lingen was in 1640 nog gehuwd met Frouchien Pytters en hertrouwde vervolgens (met Frouchien’s [half]zuster?) in januari 1641 (omdertrouw december 1640) met Aelttie Pytters, (vermoedelijke) dochter van Mr. Peter Sijmens/Simons (scherprechter te Leeuwarden 1597-1611) en stiefdochter van Mr. Jochem Harmens (scherprechter te Leeuwarden 1611-1640). Mr. Peter Sijmens was in 1e huwelijk met Frouchien Hansedr. getrouwd, en in 2e huwelijk met Anna Havestadt. De moeder van Aelttie Pytters was wel Anna Havestadt, een telg uit het bekende scherprechtersgeslacht Havestadt (von der Haevestadt).
Mr. Lucas Salomons van Lingen werd op 27 mei 1658 wegens ‘impotentheijt ende onbequaemheijt’ wederom als scherprechter afgezet en opgevolgd door Mr. Valentijn Adam uit Bremen. Aeltie Pijters overlijdt kort voor 28 januari 1680 in Leeuwarden en was inmiddels nog hertrouwd met Mr. Jan Hendricx Lindthorst (Lendhorst), chirurgijn (Inventarisatieboeken Leeuwarden, Nr. 2458, sign.: Y60, 19, 28-1-1680).
In het Emder Protokollregister werd op 14 september 1633 de huwelijksaankondiging (huwelijkscontract) genoteerd van ‘M[eiste]r Hans Havestadt Scherffrichter zu Groningen und Trijna Henrichs weilant Henrich van Gelders (= scherprechter te Emden) nachgelassene Tochter. Testes Meister Henrich [von der Havestadt] Junior und M[eiste]r Lucas Salms von Lewerden Scherffrichter’ (bron: Stadtarchiv Emden, P – XVIII, Nr. 5, fol. 115, 19-9-1633). Mogelijk was hij in 1633 reeds (assistent-)scherprechter in Leeuwarden.
Ook was 1668-1669 een Mr. Lucas Salomons van Lingen scherprechter te Emden.
Zie over de heroprichting van het Harlinger Chirurgijnsgilde in 1745: https://www.vergetenharlingers.nl/page/18de-eeuw/#kwakzalver
De chirugijn, door Jan Luiken, in het Menselijk Bedrijf, 1694.
Noten:
[1] Mr Lucas Salomons van Lingen, scherprechter te Leeuwarden, echtgenote Frouckien Pieters, 3 augustus 1640, Historisch Centrum Leeuwwarden, inventarisatieboeken nr 1471; 23 december 1642 ondertrouw te Leeuwarden met Aeltie Pytters uit Leeuwarden, Tresoar; 9 januari 1643 echtgenote Aeltie Pijtters, Historisch Centrum Leeuwarden, Aestimatieboeken, nr 839; 21 januari 1643 attestatie afgegeven Herv Gem Leeuwarden tgv huwelijk Lucas Salomons en Aeltie Pieters. Mr Lucas Salomons van Lingen woonde van 1649 tot 1656 op Eewal 48. Gevonden op: http://www.gemeentearchief.nl/html/uk/1104
[2] Claes Auckes, mr chirurgijn, afkomstig van Harlingen, trouwt 19 februari 1660 met Tialcke Buwes Gabbema, afk Harlingen.
[3] Gemeentearchief Harlingen, Archief Stadsbestuur 1580-1815, Resolutieboek der Magistraat 1652-1664, inv 16, 27 april 1659 en 6 mei 1659.
Laatste wijziging 24/11/2010 20:40u
De kleding van de Stads Weeskinderen, 1662 en 1666
Door Jeanine Otten (25 november 2010)
In 1662 en 1666 stelde het stadsbestuur vast welke en hoeveel kleding weeskinderen kregen als ze in het Stads Weeshuis gingen, naar voorbeeld van steden uit de buurt. Aardig om te vergelijken met de lijst uit 1857 (zie https://www.vergetenharlingers.nl/page/19de-eeuw/#weeskleding)
24 november 1662
De magistraat der Stad Harlingen, vergaderd in het Raadhuis, het schriftelijk verzoek van de gezamenlijke voogden van het Weeshuis in deze stad onderzocht en in rijp beraad genomen te hebben, heeft besloten en goed gevonden:
Ten eerste: dat hierna geen weesje in het Weeshuis alhier zal mogen komen, tenzij het van te voren zal zijn voorzien en verzorgd met twee pakken kleren, twee hemden, twee paar schoenen, met dasjes, kragen en neusdoeken naar verhouding, zoals in andere steden in deze provincie gebruikelijk is, en het bij het verlaten [van het weeshuis] hetzelfde zal genieten.
Ten tweede wordt besloten dat vanaf nu voortaan de oudste van de voogden in diens, jaarlijks zal aftreden en een ander gekwalificeerd persoon in zijn plaats zal gekozen worden, op alle meidagen, zodat zulks voor de eerste keer aankomende mei 1663 in het werk zal worden gesteld.
Aldus besloten, op 24 november 1662, voor noen.
In mijn tegenwoordigheid
D[omenico] Wringer 1662[1]
15 november 1666
De magistraat der stad Harlingen, met de gezworen gemeente en de gecommitteerde vroedschap vergaderd, heeft het besluit van 24 november 1662 voorgelezen (over de uitrusting en voorraad van kleding der arme ouderloze kinderen, die in het weeshuis alhier komen en worden besteld), en heeft, op verzoek van de weesvoogden, naar het voorbeeld van steden in de buurt, ter toelichting en betere uitdrukking van dat besluit goedgevonden en besloten, en besluit bij deze, dat vanaf nu voortaan ieder arm ouderloos kind, dat door het stadsbestuur wordt toegelaten om in het weeshuis verzorgd te worden, zal moeten worden voorzien van nieuwe wollen en linnen kleding, als volgt:
Een jongen met twee pak bovenkleren, een pak onderkleren, twee hoeden, twee paar hozen, twee paar schoenen, vier hemden, vier beffen en vier neusdoeken.
De meisjes met twee bovenrokken, een onderrok met een overlijf daarop en een onderborstrok, twee paar hozen, twee paar schoenen, vier mutsen, vier doeken om de hals, een rode prinsen saaien en drie blauwe schorten, vier hemden.
Deze uitrusting en aankleding zal moeten worden gedaan en bekostigd door diegenen die vragen of de kinderen in het weeshuis gebracht mogen worden, zowel door bijzondere personen als door de Diaconie en de Armenvoogden van de ouderloze kinderen, de kinderen vanaf zes jaar oud [mogen] in het weeshuis , welke zij of alleen of met de ouders ondersteund hebben.
Aldus besloten op het raadhuis, 15 november 1666.[2]
Gevelsteen van het Stads Weeshuis, een weesmeisje en een weesjongen flankeren het stadswapen van Harlingen.
Laatste wijziging 25/11/2010
[1] Gemeentearchief Harlingen, Archief Stadsbestuur 1580-1815, Invnr 16, Resolutieboek 1652-1664, fol 256 verso.
[2] Gemeentearchief Harlingen, Archief Stadsbestuur 1580-1815, Invnr 17, Resolutieboek 1664-1671, fol 63.
Auke Sietses, meester popmaker (ca 1656-1703)
Door Jeanine Otten (4 oktober 2010)
Burger van Harlingen en meester popmaker Auke Sietses (geb ca 1656-overl Harlingen 1703) had in Harlingen een winkel / werkplaats / woning midden in de stad, op een toplocatie: aan de noordkant van de Voorstraat bij de Kattenrug (oftewel Sint Jacobstraat). Eind december 1677 had hij met zijn broers en zuster dit huis, met een plaatsje, een loods of keuken en achterhuis met annexen gekocht van Dr Johannes Petraeus (1596-1680), advocaat voor het Hof van Friesland en zijn echtgenote Maria Theresia Mejontsma, echtelieden binnen Leeuwarden, voor 1980 caroliguldens, te betalen in vier termijnen (dit bedrag zou omgerekend nu 19.521 euro zijn). Ten westen woonde Jan Folkerts cum soc:, ten oosten de kinderen van Geertje de Gavere cum soc:. Het voorhuis was bezwaard aan de Stad Harlingen met achttiende halve stuiver (=17,5 stuiver), het achterhuis was bezwaard aan de Armen met 21 stuivers eeuwige jaarlijkse grondpacht. Het licht (=de ramen) van het huis van wijlen Antje Wabes dat op de plaats uitkwam, mocht niet verbouwd worden. De koper moest 2/3 van de kosten voor het legen van het gezamenlijke privaat dragen, Antje Wabes erfgenamen betaalden 1/3 van de kosten. Het huis werd al door de kopers bewoond. Claes Saekes, chirurgijn en herbergier in Kimswerd, protesteerde op 31 december 1677 tegen de verkoop van het huis. Hij had nog een hypotheek lopen op het huis en maakte bezwaar tegen de verkoop, maar in juni 1678 kwamen de partijen tot een gelijk en werd het protest afgedaan, actum 8 juni 1678.
Biografische gegevens over Auke Sietses, Sietske Aukes en Teunis Arjens
Auke Sietses trouwde op 27 februari 1681 in de Hervormde Gemeente te Harlingen met Sietske Lases, eveneens afkomstig van Harlingen (de vermelding van zijn beroep ‘meester popmaker’ komt voor het eerst voor in de boedelbeschrijving na zijn dood in 1703). Hun geboortedata zijn niet bekend, maar wellicht waren ze ongeveer 23 jaar toen ze trouwden en dus beiden geboren omstreeks 1656. Hun dochter Sietske werd op 11 januari 1682 gedoopt in de Grote Kerk te Harlingen. In de boedelbeschrijving van 1703 is er sprake van dat Sietske Aukes en haar vader Auke Sietses alleen woonden, moeder Sietske Lases was kennelijk al enige tijd overleden.
Bij het overlijden van haar vader in 1703 was Sietske Aukes nog niet meerderjarig. Teunis Arjens werd tot haar voogd aangeteld. Hij was een aangehuwde oom van vaders kant. Teunis Arjens was afkomstig van Harlingen en trouwde op 26 december 1670 in de Hervormde Gemeente te Harlingen met Gerritje Piers, afkomstig van Harlingen. Zij kregen een zoon Arjen, gedoopt 24 september 1671 en binnen een jaar overleden; een zoon Arjen gedoopt 18 september 1672 en een dochter Sijke, gedoopt 27 september 1674 in de Grote Kerk te Harlingen.
Winkel en werkplaats
Auke Sietses werkplaats die tevens winkel was, zal zich zeker in het voorhuis hebben bevonden. Het moet daar aardig vol geweest zijn: bij zijn overlijden in 1703 stonden er twee draaibanken, een schaafbank, een tafel, een groot rad, allerlei poppenmakers- en timmermans- en wieldraaiersgereedschappen, daarnaast was er een grote partij allerhande poppengoed zoals kastjes, tafeltjes, wagentjes, scheepjes en anderszins. Er was ook een klein scheepsmodel van een kofscheepje ‘met reil en zeil en dreg’ (dus met alles erop en eraan?). Auke Sietses maakte niet alleen poppenmeubeltjes, maar ook stoven. Hiervan lag op de zolder een heel grote voorraad, ook was er op zolder nog een grote partij kinderkopjes, tafeltjes, wagentjes, kakstoeltjes, rekjes en allerlei soorten van poppengoed. In het woonhuis stonden nog drie kisten en drie manden vol poppenmakerswaren of kinderpoppengoed en nog vijftien stoven. De term ‘poppengoed’ werd in de zeventiende eeuw niet alleen gebruikt voor kinderspeelgoed maar ook voor pronkpoppengoed, het waren voorwerpen in miniatuur of op klein formaat.
Kennelijk was de handel in poppengoed in de zeventiende eeuw zo, dat het aantrekkelijk was om zich te specialiseren tot ‘meester popmaker’. Daarbij zal een grote stad als Amsterdam meer afzetmogelijkheden hebben gehad dan het kleinere Harlingen. Harlingen had via de scheepvaart over de Zuiderzee gemakkelijk handelscontacten met Amsterdam. Voor meester popmaker Auke Sietses geldt bovendien dat hij in Amsterdam nog een huis had aan de Korte Koningsstraat. Vanuit zijn huis in Amsterdam zal hij wellicht zijn klantenkring in Amsterdam en omgeving hebben bediend. Uit zijn boedelbeschrijving blijkt dat hij (voor de verkoop van zijn poppengoed) beschikte over een kraam met zeilen en verder toebehoren, waarmee hij op kermissen en jaarmarkten zijn poppengoed aan de man/vrouw kon brengen.
“Schoon voortgedaen is half vercocht”, gravure naar Adriaen van de Venne (1589-1662) in Jacob Cats, ‘Spiegel van den ouden ende nieuwen Tijdt’, dl 1, Den Haag 1632 (4 delen 1632-1658), 13.4 x13.4 cm. Een moeder en dochtertje bij een poppenkraam op een kermis, 1632. Afbeelding 109 in J.R. Schiltmeijer, De Gouden Eeuw in prent, 203 afbeeldingen, Amsterdam : Minerva, z.j.
Speelgoed voor rijke dames*
Het poppengoed dat Auke Sietses in Harlingen maakte, was niet alleen speelgoed voor kinderen, ook rijke dames, volwassen dochters en echtgenotes van regenten en rijke koop- of ambachtslieden in welvarende steden als Amsterdam en Leiden hielden zich in de zeventiende (en achttiende) eeuw bezig met het laten maken en inrichten van poppenhuizen. Deze Hollandse poppenhuizen worden getypeerd als verzamelaarskasten en kunstkabinetten. Het grote poppenhuis van Petronella Oortman uit 1687-1710 in het Rijksmuseum Amsterdam geldt als het ongeëvenaarde hoogtepunt, door de hoge kwaliteit van de vervaardiging en de bijzonder rijke decoratie. De kosten die met de bouw en inrichting van een poppenhuis gemoeid waren, konden aanzienlijk zijn. Petronella Oortman spendeerde 20.000 tot 30.000 gulden aan haar poppenhuis, een bedrag waarvoor in dezelfde periode omstreeks 1685 een huis aan de Herengracht van eigenaar verwisselde.
Over de vervaardiging van de zeventiende-eeuwse meubelen in de poppenhuizen is nauwelijks iets bekend. In 1743 bestelde Sara Rothé enkele meubeltjes bij meubelmaker Jan Meijer, houten tafelpoten bij timmerman P. van Deijl en de ivoren meubelen bij ivoordraaier Hilgert Laurenssom. De twee poppenhuis van Sara Rothé bevinden zich nu in Gemeentemuseum Den Haag en het Frans Halsmuseum in Haarlem. Het meubilair in de meeste poppenhuizen zal dus gemaakt zijn door gewone schrijn- of kabinetwerkers. De meeste stoelen, tafels en rekken in de zeventiende-eeuwse poppenhuizen zijn opgebouwd uit gedraaide onderdelen en ook een groot gedeelte van het kleinere huisraad – tonnen, vaten, potten en pannen – is op een draaibank vervaardigd. Precies zo zal Auke Sietses zijn poppenmeubeltjes ook hebben gemaakt op zijn twee draaibanken en schaafbank.
Sint-Lucasgilde
Auke Sietses was dus meester popmaker. Dat betekent dat hij was ingeschreven in een Meesterboek, naar alle waarschijnlijkheid van een Sint-Lucasgilde. Popmakers en beeldsnijders waren in de zeventiende en achttiende eeuw namelijk samen met beeldhouwers, glazeniers, tapijtwerkers en kunstschilders verenigd in de Sint-Lucasgildes. Aan het eind van de achttiende eeuw (omstreeks 1798) werden de gilden opgeheven. Of in Harlingen ooit een Sint-Lucasgilde heeft bestaan, is niet bekend. De enige gildearchieven die in Harlingen ten dele bewaard zijn gebleven, zijn die van het Goud- en Zilversmedengilde (1648-1806), het Chirurgijnsgilde (1745-1798), het Schoenmakersgilde (1588-1817) en het IJzersmids-, slotmakers- en messenmakersgilde (1753-1798). Ook in Leeuwarden zijn er geen archieven van het Sint-Lucasgilde bewaard gebleven. Er is ook geen kans dat we Auke Sietses in een Meesterboek van het Amsterdamse Sint-Lucasgilde kunnen tegenkomen: de opgaaf van nieuw ingeschreven leden in het Meesterboek loopt van 1750 tot 1811 (Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummers 366, Archief van de Gilden en het brouwerscollege, Schilders- of Sint-Lucasgilde, inventarisnummer 1405-406).
Enige andere popmakers en meester popmakers in Friesland, 1650-1750
Hoe zat het met de Friese “conculega’s” (concurenten / collega’s) van Auke Sietses? Uit vermeldingen van hun beroep in de Doop-, Trouw-, Begraaf-, en Lidmatenboeken (DTBL) Friesland voor 1811 en in Leeuwarder boedelinventarissen en grootconsentboeken kunnen we toch enige popmakers en meester popmakers in de zeventiende en achttiende eeuw vinden.**
In de boedelbeschrijving van de Leeuwarder popmaker Eme Jansen, opgemaakt op 29 januari 1667, wordt slechts gewag gemaakt van ‘enige popmakerswaren offte cramerie’.
De boedelbeschrijving van Leeuwarder popmaker Wouter Wouters, opgemaakt 23 juli 1691, is een interessante aanvulling op de kennis over 17de-eeuwse popmakers en hun producten. Het betreft een door de erfgenamen geabandonneerde boedel die ten behoeve van schuldeisers is geïnventariseerd. Naast de gebruikelijke huisraad, kleding en linnengoed springen de volgende zaken in het oog die verband houden met het ambacht dat hij uitoefende en de daarbij behorende (speelgoed)winkel. Gezien de marktkraam met zeilen en toebehoren die op het kraakje (galerijtje) was opgeborgen, stond Wouter Wouters, evenals Auke Sietses, met zijn waren op markten. De beschrijving spreekt voor zich: In ’t Voorhuijs ofte winckel: twaleff schoolborden, vijff kinder emmerkes, seven houten vuylnis schopkes, vier swawelstocken laaties (zwavelstokken laadjes), seven ende twintich poppekasties (= poppenhuizen), twaleff houten paarden, drie ende twintig kinder tromvaten sonder vellen, acht poppestoelties, negen ende twintich ongeverffde poppewagenties, acht kinder sweepkes, eenich Neurenburghs poppegoedt (metalen (?) speelgoed van de beroemde kerstmarkt in Neurenberg: in de tweede helft van de 18de eeuw leggen tientallen ateliers in Neurenberg zich toe op het maken van tinnen kinderspeelgoed, na 1850 werd Neurenberger blikken speelgoed naar Engeland geexporteerd), drie spyckelbooren, vijff sonnehoeden, twee sagen, een werckpaardt, een draijbanck op de solder. Op het kraackien: een merckkraam met zeilen ende vordere toebehooren, een toonbanck met de winckelplancken.
Voor 1700 zijn er in de Friese DTBL vermeldingen van Leeuwarder popmakers (1618 en 1664 en 1680 en 1710) en een Leeuwarder popmakersgezel (1757). Uit de DTBL verder nog een popmaker in Dokkum (1687), en na 1700 meester popmakers in Franeker (1740, 1752).
In de Leeuwarder grootconsentboeken worden als popmakers genoemd: Oene Jans (1636); Pieter Jans (1615, 1617); Nanne Ruijrdts (1679); Jan Wouters (1675); Wouter Wouters (1667) (voor zijn boedelinventaris 23 juli 1691 zie hierboven); Wijger Wijgers (1676).
1618: Leeuwarden, de weduwe van PieterJansz, popmaker, hertrouwt op 26 juli 1618; 1664: Leeuwarden, ondertrouw op 29 oktober 1664 van Hans Gijsberts, popmaker, met Bauckien Aleffs, afkomstig van Goënga; 1687: Dokkum, Wijtske, gedoopt op 21 december 1687, dochter van Laes …, popmaker en niet genoemde moeder; 1680: Leeuwarden, ondertrouw op 24 januari 1680 van Foppe Pieters, afkomstig van Leeuwarden, popmaker, met Trijntie Scheltes, afkomstig van Leeuwarden; 1710: Leeuwarden, ondertrouw op 25 oktober 1710 van Johannes Steltman, afkomstig van Leeuwarden, popmaker, met Rinske Teyes, afkomstig van Joure; 1740: Franeker, bevestiging huwelijk op 24 april 1740 van Seekele Heres, afkomstig van Franeker, mr popmaker, met Trijntje Meines, afkomstig van Franeker; 1752: Franeker, bevestiging huwelijk op 19 december 1752 van Jan Abrahams, afkomstig van Franeker, mr popmaker, met Tetje Wopkes, afk Franeker; 1757: Leeuwarden, huwelijk op 9 oktober 1757 van Auke Pieters met Willemke Pieters.
Deze Friese popmakers en meesterpopmakers maakten dus kinderspeelgoed en pronkpoppengoed, het waren geen artikelen voor de eerste levensbehoefte maar typische luxeartikelen die welvarenden zich konden veroorloven. Dat in de Friese steden Leeuwarden, Dokkum en Franeker zich popmakers manifesteerden, kan een aanwijzing zijn dat ook hier vrouwen en dochters van rijke regenten, koop- en ambachtslieden zich bezighielden met het inrichten van poppenhuizen. Het was dus misschien niet alleen een liefhebberij uitsluitend voorbehouden aan rijke dames in Amsterdam en omgeving. Onderzoek in zeventiende- en achttiende-eeuwse boedelbeschrijvingen, weesboeken en andere archivalia in deze steden zou hier meer duidelijkheid in kunnen verschaffen.
Kakstoeltje en knopstoeltjes in de pronkkeuken in het poppenhuis van Petronella Oortman, circa 1687. Collectie Rijksmuseum Amsterdam. Afgebeeld op de omslag van Jet Pijzel-Dommisse, Het Hollandse pronkpoppenhuis, interieur en huishouden in de 17de en 18de eeuw, Zwolle : Waanders, 2000.
De boedelinventarisatie
Op 23 november 1703 werd de inventaris opgemaakt van de boedel van wijlen Auke Sietses, in leven meester popmaker in Harlingen, ten overstaan van de presiderende burgemeester dr Ericus Haarsma als commissaris en secretaris dr Arnold van Idsinga. Alle goederen die Auke Sietses Sytses had nagelaten werden beschreven, zowel die in het sterfhuis, als die bij Teunis Arjens in bewaring gegeven en de goederen die na zijn overlijden uit de bank van lening waren gelost. Dit alles werd gedaan op verzoek van Teunis Arjens, de aangehuwde oom van vaders kant, en voogd over Aukes enige nagelaten kind en dochter Sietske (bijna 21 jaar oud). De aangeving van de goederen werd gedaan door Teunis Arjens en door Sietske die met wijlen haar vader Auke Sietses alleen in het huis woonde.
Goederen in het sterfhuis
De goederen die in het sterfhuis werden gevonden waren: een zwarte greinen mannenrok, een paar zwarte hozen, een wollen onderbroek, vier mannenhemden, een rode hemdrok, enige oude mannenkleren, een daags pak kleren, een eiken kast, twee stenen kannen, twee stenen flessen, een trekpotje, een Oost-Indisch naaikussen, een boekenkastje vol boeken, elf schilderbordjes klein en groot, een messing vuurbekken, twee koperen keteltjes, een messing schuimspaan, een spiegel, een lantaarn en koperen vuurstel, twaalf Delfts (blauwe) schotels, twee kannen met tinnen deksels, een etenskastje, twee matrassen en een peluw, vijf dekens, vier oorkussens, enige oude potten en pannen, een tobbe, een berry, een roodscharlakense borstrok, een rood kaleminken borstrok, een zwart lakense mantel, een zwart lakense rok en broek, een zwarte greinen broek, een rood russen onderkleed, een appelbloesem hemdrok, vijf witte hemdrokken.
Verder werden nog gevonden: achttien mannenhemden, 28 vrouwenhemden, waarvan achttien voor de pupil (Sietske, Auke Sietses dochter) zullen worden bewaard om die te gebruiken. Zestien beddenlakens, waarvan tien voor de pupil zullen worden bewaard om schorten en linnen doeken voor haar van te maken. Dertien servetten, acht slopen en een peluwdoek, twee tafellakens, negen porseleinen boterschoteltjes, twee dito waar stukken uit zijn, een Oost-Indische kop met deksel, drie Oost-Indische grote kastkoppen, vier dito kleinere kastkoppen, tien porseleinen kopjes, vier dito grote schotels, een Delftse schotel, zes porseleinen klapmutsen, drie dito schoteltjes, vijf witte kopjes, acht porseleinen schotels, nog een, twee albasten beeldjes, een koperen boffertpan. Daarnaast nog vijf dekens, daaronder een Japonse, enige oude stoelen, een tinnen lamp, een tang en hangijzer met een ketting, een treef en nog een tang en asschop, drie stoelkussens, een kraam met zeilen en verder toebehoren, drie kisten vol poppenmakerswaren of kinderpoppengoed, drie korven met hetzelfde goed, een lege kist, vijftien stoven, een paar gordijnen en een schoorsteenkleed.
Op de zolder lagen een heel grote partij stoven, een grote partij kinderkopjes, tafeltjes, wagentjes, kakstoeltjes, rekjes, en voorts allerhande soorten van poppengoed, vijftien stoffers en een kleerbezem, een partij tromvaten, nog enige ‘rommelingh’.
In de winkel bevonden zich twee draaibanken, een schaafbank, een tafel, een groot rad, allerlei poppenmakers- en timmermans- en wieldraaiersgereedschappen, een grote partij allerhande poppengoed als kastjes, tafeltjes, wagentjes, scheepjes en anderszins, enig hout en rommelarij, een klein kofscheepje met zeil en reil dreg etc.
Uit de Bank van Lening
Dertien beddenlakens, acht vrouwenhemden, twee tafellakens, twee boeken met zilverbeslag en de hiervoor genoemde zwarte rok en rode hemdrok waren door Teunis Arjens uit de Bank van Lening gelost voor 50 caroliguldens 10 stuivers ‘wegens noteer van de bankholden’.
In het huis van voogd Teunis Arjens
In het huis van de curator (=voogd) Teunis Arjens lagen nog de volgende kledingstukken: drie zijden vrouwenrokken, een fluwelen manteltje, een rode en een appelbloesem lakense rok die voor de pupil zouden worden bewaard en een zwart lakense rok, een zwart schort, een zwart bratten manteltje, een gekleurde greinen dito en een zijden regenkleed.
Vaste goederen
Auke Sietses had vaste goederen: zijn huis cum annexis staande aan de Voorstraat bij de Katterug (= Sint Jacobstraat) in Harlingen en een huis staande binnen Amsterdam aan de Korte Koningsstraat.
Aldus gedaan en dit geïnventariseerd, ‘dato ut supra’ (op bovenstaande datum) in kennis van ons, commissaris en secretaris.
Bronnen: Tresoar, Leeuwarden, Archief Nedergerecht Harlingen, Proclamatieboeken, inventarisnummer 241, folio 2 verso – folio 3; Tresoar, Nedergerecht Harlingen, Inventarisatieboeken, inventarisnummer 219, folio 189 verso – folio 192 verso; Tresoar, DTBL Harlingen. Voor het omrekenen van geldbedragen, zie www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php
* Literatuur: Jet Pijzel Dommisse, Het Hollandse pronkpoppenhuis, interieur en huishouden in de 17de en 18de eeuw, Zwolle : Waanders, 2000.
** Met dank aan Jan Faber, Historisch Centrum Leeuwarden.
Dicht bij de haard waarin een koperen pot te koken hangt, zit op de plavuizen vloer een al wat ouder meisje te spelen met haar pop. Zij is omringd door poppenmeubeltjes zoals een kast en wiegje en verder poppengoed. Dit spel was een voorbereiding op haar latere rol als huisvrouw. Anoniem, Meisje spelend met een pop en meubeltjes, met als opschrift Miken sal haer popie hullen, Sidt in ’t midden van haer prullen, Mit haer wiegie an haer zy, En veul moyicheijt daer by, circa 1665, gewassen pentekening en krijt, 18.7 x 30.8 cm, New Haven, Yale University Art Gallery, afgeb in: Het Nederlands interieur in beeld, 1600-1900, p. 122, afb 74.
Laatste wijziging: 2010/10/08 23.00u
Enkele jaartallen en gebeurtenissen in Harlingen in de 17de eeuw, genoteerd door Seerp Gratama (1807)
In het Drents Archief te Assen berust een handschrift met de intrigerende titel ‘Geschiedenis van Harlingen’, samengesteld door mr Seerp Gratama*. De notities van jaartallen en gebeurtenissen uit de 17de eeuw zijn voor dit stuk niet volledig overgenomen.
1616 kort voor deesen tijd is het weeshuis opgerigt, alsmede een ziekenhuis. Emmius. Ten tijde van Schotanus (1664) waren er over de 200 kinders in.
1672 is Jacob Roorda [moet zijn: Foorda (J.O.)] als Burgemeester aan het hoofd van eenige Burgermanschappen de Franekerpoort uitgereden naar de woudkant tegen de Franschen volgens geloofwaardige berigten. Deze Jacob Roorda [= Foorda] stierf in 1674 te Leeuwarden op de Landdag zijnde oud 35 jaren. Jacob Roorda [= Foorda] liet naa eene dochter met name Janneke Roorda [= Foorda], deeze trouwde aan de Burgemeester Sjoerd Pieters Bierma, Janneke Roorda [Foorda} stierf in 1761 oud 93 jaar. Janneke Bierma, geboren Roorda [Foorda] liet naa Aafke Bierma, deeze trouwde aan de Burgemeester Hendrik Schaaf, Aafke Schaaf, geboren Bierma, liet naa Elsje Schaaf, die de moeder was van mijne huisvrouw.**
* Prof. Dr. Seerp Gratama, ged Harlingen 17 oktober 1757, j.u.d., advocaat Hof van Friesland, koopman en burgerkapitein te Harlingen, hoogleraar rechtswetenschap te Harderwijk (1797), te Groningen (1801), letterkundige, overl Groningen 19 september 1837.
**Aafke Talma, dochter van Sybrandt Sjoerds Talma en Elsje Schaaf, ged 12 oktober 1762 Grote Kerk Harlingen, trouwde op 22 juni 1783 in de Hervormde Gemeente Harlingen met advocaat mr Seerp Gratama, afk Franeker. Aafke Talma overleed Roderwolde, huize Waalborg 7 augustus 1826.
Bron: ‘Geschiedenis van Harlingen’ door mr Seerp Gratama. Dit handschrift wordt bewaard in het Drents Archief, Collectie Gratama, toegangsnummer 0583, inventarisnr 51: Geschiedenis van Harlingen door mr S[eerp] Gratama, met losse bijlagen, ca. 1800.
Laatste wijziging 09/08/2010 11:15u
Saackle Claessens, een doopsgezinde kaarsenmaker in Harlingen (1679)
door Jeanine Otten (24 juli 2010)
Op 16 januari 1679 overleed in Harlingen burger en meester kaarsenmaker Saackle Claessens (naamsvariant: Sakele Claases), zijn naam en overlijdensdatum werden genoteerd in het overlijdensboek van de Doopsgezinde gemeente in Harlingen. Waar Saackle Claessens vandaan kwam, is niet bekend. Zijn inschrijving in een Burgerboek van Harlingen zou duidelijkheid kunnen verschaffen, helaas begint het enig bewaard gebleven Burgerboek van Harlingen vier jaar na zijn dood, het beslaat de periode 1683-1806 en wordt bewaard in het Gemeentearchief Harlingen.
Twee maanden later, op 14 maart 1679, werd ten overstaan van de vice presiderende Harlinger burgemeester en commissaris Taco Wybrants Jellema (overleden Harlingen 1683) en stadssecretaris dr Dominicus Wringer (geboren ca 1630- overleden Harlingen 1682) zijn boedel geïnventariseerd en beschreven ten behoeve van de crediteuren (de zakenrelaties die nog geld tegoed hadden, zoals de mensen die handelsgoederen, grondstoffen of diensten geleverd hadden), in de aanwezigheid van Meije Lolcke als curator (voogd) over de twee niet met name genoemde minderjarige dochters van Saackle Claessens, die zich van de boedel ‘abstineerden’, en in aanwezigheid van Gerrit van Galeijn als vertegenwoordiger van Pieter Loo, koopman in Amsterdam, als hypothecair crediteur. Pieter Loo had Saackle Claessens waarschijnlijk geld geleend en Saackle Claessens had daarvoor het zakelijk recht van hypotheek op zijn onroerende zaak gegeven. Hier ligt een mogelijk handelscontact tussen Harlingen en Amsterdam en een doopsgezinde connectie tussen Saackle Claessens en Pieter Loo. Pieter Loo is namelijk in direct verband te brengen met Jarich Jelles (ca 1620-1683), die tot de galenistische vleugel van de doopsgezinde gemeente in Amsterdam behoorde en een van de intimi van Baruch de Spinoza was. Tussen 1655-1659 was Pieter Loo bediende, later compagnon van Jarich Jelles, deze had een winkel en groothandel in het huis De Hoop op het Water in Amsterdam. Toen Jarich Jelles zich terugtrok uit het handelsleven om zich geheel aan de studie te wijden, werd Pieter Loo uitsluitend leidend firmant en tenslotte eigenaar van de winkel.
Bedragen worden in deze inventarisatie niet genoemd. Ook een zogenaamd ‘Schuldboek’ of koop- of lijfbrieven ontbreken in de inventaris, waardoor we helaas niets te weten komen over het sociale netwerk van kaarsenmaker Saackle Claessens. De aangeving van de goederen werd gedaan door Geeske Geerts van Minden (ook wel: Minnen), weduwe van Saackle Claessens, Zij waren pas acht maanden daarvoor, op 20 mei 1678, getrouwd in de Hervormde gemeente van Harlingen, waaruit blijkt dat Saackle Claessens’ bruid gereformeerd was en dat Saackle Claessens als doopsgezinde dus ‘buitentrouwde’. Het doopsgezinde verbod op ‘buitentrouw’, het huwelijk met een niet-doopsgezinde, gold in de tweede helft van de zeventiende eeuw minder streng dan in de eerste helft van de zeventiende eeuw.
Het was ook voor Geeske Geerts het tweede huwelijk: op 26 januari 1662 was zij in Harlingen voor de Hervormde gemeente getrouwd met Dirck Vetsencius, afkomstig van Harlingen. Met hem kreeg ze tussen 1662 en 1667 drie dochters die kennelijk vroeg, of in ieder geval voor 1679 waren overleden. Zij komen als minderjarige voorkinderen niet voor in de boedelinventaris van Saackle Claessens.
De twee niet met name genoemde minderjarige dochters uit een eerder huwelijk van Saackle Claessen zagen volgens de inleiding op de boedelinventarisatie af van de boedel. Hun voogd Meije Lolcke was een collega van hun vader: toen hij in 1703 in Harlingen een huis kocht werd hij meester kaarsenmaker genoemd. Weduwe Geeske Geerts zal na de dood van haar echtgenoot Saackle Claessens misschien de kaarsenmakerij en winkel hebben voortgezet. Ruim twee jaar later, op 14 augustus 1681, zou ze voor de derde keer trouwen, namelijk met Beernt (Berend) Sybrandts Eeckel (gedoopt Harlingen 15 augustus 1641), die in 1672 en 1674 in Harlingen in het zesde kwartier woonde en een kapitaal van 200 gulden had.
De beschreven goederen bevonden zich in de volgende ruimten: de kelderkamer (de kamer boven de kelder), de gang, het voorkamertje, het kaarshuis, de zolder en de kelder. Helaas vermeldt de inventaris niet waar het sterfhuis annex kaarsenmakerij en winkel zich in Harlingen bevonden. Uit andere bronnen blijkt dat Saackle Claessens in 1672 het vijfde kwartier woonde zijn huishouden bestond toen uit vijf personen en zijn kapitaal werd op 500 gulden gesteld. Twee jaar later, in 1674, woonde hij, net als Beernt Sybrandts Eeckel, in het zesde kwartier. Dat is het stuk tussen Voorstraat zuidzijde en Lanen noordzijde, met de Simon Stijlstraat (toen Wortelhaven) aan de oostkant en de huidige Grutterstraat aan de westkant.
Meer dan kaarsen alleen
Uit de aanwezigheid van smeerkorven en ongeltonnen blijkt dat Saackle Claessens smeer- of vetkaarsen maakte en geen waskaarsen. Er was een voorraad van 246 pond kant en klare kaarsen in de winkel. Uit de beschrijving van de boedel blijkt verder dat Saackle Claessens niet alleen meester kaarsenmaker was en een kaarsenmakerij aan huis had, maar ook dat hij papier, specerijen en verfstoffen verkocht: pigmenten en kleurstoffen om textiel (wol) mee te verven of om verven mee te bereiden voor hout- of voor kunstschilders. In Harlingen waren in de zeventiende eeuw weverijen waar een bijzondere soort linnen stof werd vervaardigd: wit, met lichtblauwe ruitjes in verschillende tekening. Deze kledingstof had een zeer goede naam, vanwege haar deugdelijkheid, sterkte en fraaie voorkomen. Ze werd vooral voor vrouwenschorten en voorschoten gebruikt en staat bekend als ‘Harlinger bont’. Het maken van Harlinger bont gebeurde door wevers en ververs in het klein, bij wijze van handwerk, in het eigen woonhuis. Als het linnen garen blauw geverfd moest worden, moest het goed uitgespoeld worden in schoon water voordat het geweven werd. Dat uitspoelen gebeurde in grote kuipen, met blote voeten trappelden de ververs het textiel totdat het spoelwater helder en ongekleurd afliep en het garen niet meer afgaf (vandaar de bijnaam voor Harlingers: ‘tobbedansers’).
Verfstoffen en specerijen
In de winkel van Saackle Claessens kon men wijnsteen en aluin kopen om de wol te beitsen voor het verven, gom voor het textielverven, blauwsel voor het optisch wit maken van vergeeld linnen, indigo voor het blauwverven, vermiljoen en meekrap voor het roodverven, geel eiken, geelhout en kurkuma voor het geelverven, galnoten om inkt of diepzwarte textielverf mee te maken en stijfsel om bijvoorbeeld tafelkleden, servetten en kragen mee te stijven. Naast de kaarsen en verfstoffen verkocht Saackle Claessens in zijn winkel ook specerijen als komijn, anijs, nootmuskaat, gember, gele en zwarte peper, suiker en kandijsuiker en bloem.
In de kelderkamer
In de kelderkamer, de kamer boven de kelder, bevonden zich behalve een bedstee met een matras en peluw, zes oorkussens, twee groene en een ‘Spaanse’ deken, twee paar gordijnen met rabat, nog een schoorsteen waaraan twee bonte ‘schoorsteenkleden’ (twee valletjes) hingen. Voor het raam hing een glasgordijn. Daarnaast waren er in deze kelderkamer nog twee spiegels, 21 stuks steenwerk (bijvoorbeeld borden), tinnen voorwerpen, een reismand, tien stoven en een eiken kast waarin linnen en wollen manskleding was geborgen. Met uitzondering van twee kinderdoeken wordt vrouwen- of kinderkleding niet in de beschrijving van de goederen genoemd, deze zullen buiten de boedelinventarisatie zijn gehouden. Uit de manskleding in de eiken kast kunnen we opmaken dat de kamer boven de kelder tot slaapvertrek van Saackle Claessens diende. Tafels en stoelen worden in deze kamer niet genoemd.
Saackle Claessens kleding
De boedelbeschrijving geeft een mooi beeld van de kleding die een zeventiende-eeuwse winkelier en kaarsenmaker droeg. Saackle Claessens’ garderobe in de eiken kast in de kelderkamer bestond uit elf linnen manshemden, twee witte linnen onderbroeken, twaalf linnen dasjes, twee linnen beffen, een zwarte lakense mantel, een zwarte lakense ‘mansrock’ (geklede herenjas, van voren tot het middel reikend, van achteren met panden), een grijze serge ‘rock’, een gekleurde lakense broek, een zwart lakens pak kleren, een verschoten scharlakens hemdrok, een pak blauwe onderkleren, twee witte carsaaien (korte wolsoort, dikker dan laken) onderbroeken, een grijze lakense bovenbroek, nog een oude bovenbroek, een grijze serge oude bovenbroek, een grijze rok, een reisrok, een ‘feuille-morte’ broek (dus met de kleur van bruinig herfstblad), drie oude daagse rokjes, drie oude hemdrokken, zeven paar mannenhozen (beenbekleding: broek of kousen die met linten aan een band om het middel werden vastgemaakt), drie hoeden, een paar handschoenen, een bundeltje kragen en slippen.
In de gang en het voorkamertje
In de gang stonden mangelborden en – stokken om gewassen en gedroogde linnen of wollen stoffen glad en zacht te maken, een rek met schotels, 400 pond gewichten, een ladder en een stoffer. In het voorkamertje was een bedstee, misschien wel twee, gezien de twee matrassen, peluwen, oorkussens, dekens, gordijnen en rabat, daarnaast vond men nog 28 stukken slecht aardewerk, tafelborden, een eiken kevie (kast) en een eiken ‘kantoor’ (een schrijfmeubel). In dit kamertje deed Saackle Claessens kennelijk zijn administratie.
Het kaarshuis
In het kaarshuis werden de kaarsen gemaakt. Hier stonden een kaarspers, twee kaarsketels met een treeft (onderzetter voor hete pannen), een koperen kaarsvorm en lepel, een kuip en een koperen handvat, een houten schotel, vijf schoppen, een stootkuip, enige vetmanden en tonnen met gesmolten dierlijk vet (ongel), enige kaarskisten, een kaarsraam, een grote partij spitten, een vaatje olijfolie, kaarsmanden en kaarsenladen, twee wateremmers, een lantaarn, schotelgoed als potten en pannen, een hakbord en een hakmes, maar ook twee paar schaatsen en zes stoelen (waaronder een grote oude mansstoel). Aan de muur hing een spiegel. Er was een stookplaats met aan de schoorsteenmantel twee schoorsteenkleden. Hier werd gekookt en gegeten, want in de stookplaats was een ketting, een pothaal, een oliepot, een schuimspaan, een grote koekenpan met koperen deksel, een rooster, tang , asschep, treeft, hangijzer en vork. Een scherm bij de haard zorgde voor bescherming tegen hitte of kou. Als eetgerei had men tinnen lepels die in een lepelbord werden bewaard, er was een tinnen schotel, kom en een kan, vier stoelen en een geel geverfde tafel. De ruimte kon verlicht worden met een ijzeren staande kandelaar met een (olie)lamp. Voor het raam van het kaarshuis hing een groen glasgordijn. Verder stonden er een geel geverfde kast, die goed combineerde met de geelgeverfde tafel, waarin twee ‘kaarsschortendoeken’, slopen, tafellakens, handdoeken en neusdoeken waren geborgen en een boekenkast waarin een exclusief door doopsgezinden gebruikte bijbel, 23 gespecificeerde boektitels en twee niet nader genoemde Latijnse boeken stonden. De boeken betroffen historische, godsdienstige en klassieke onderwerpen. In zeventiende-eeuwse Harlinger boedelbeschrijvingen van ambachtslieden zijn gespecificeerde catalogi van boeken zeldzaam. In zoverre hebben we hier met een bijzondere boedelinventaris te maken.
Saackle Claessens’ boekenkast
Volgens het spreekwoord ‘Toon me uw boekenkast, en ik zal zeggen wie u bent’ zouden we aan de hand van de inhoud van de boekenkast van Saackle Claessens moeten kunnen zeggen wie hij was. Er stonden drie Latijnse boeken in zijn kast, waarvan één geschreven door Erasmus, verder wordt Ovidius Naso (bekend van de Metamorfosen, een voor kunstschilders belangrijk werk) drie keer genoemd, en de Metamorfose of gulden ezel van Apuleius. Dit duidt op een klassieke scholing. Daarnaast was Saackle Claessens historisch geïnteresseerd, gezien de boeken over Johan van Oldenbarnevelt, de Zweedse oorlogen, de geschiedenis van de Republiek der Nederlanden tot 1651 en P.C. Hoofts historische werk over de Franse koning Hendrik IV (‘Hendrik de Grote’). Verder bevatte zijn kast publicaties die duiden op zijn doopsgezinde achtergrond: naast de Biestkensbijbel (exclusief door doopsgezinden gebruikt), vinden we stichtelijke werken die populair waren onder doopsgezinden, zoals Fondament van Menno Simons, Korte verclaering over Rom: 7 (een bij doopsgezinden en remonstranten zeer geliefd sociniaans werk van Fausius Socinus (1539-1604)), het Vaderlyck geschenk (een onder de meer orthodoxere doopsgezinden populair catechisatieboekje van de Oud Friese doopsgezinde Oudste van Hoorn, Pieter Jansz Twisck) en Het helder licht over Rom: 9 […] van de Haagse remonstrantse predikant Jacobus Johannes Batelier (1593-1672).[1]
De catalogus van de 23 boeken is als volgt:
Een bieskens bijbel[2] , in folio
Jan Huygen van Lintschooten[3] in fol[io]:
Beschrievinge van Frieslandt[4] in fol[io].
2e deel van de Sweetse oorlogen in q[uart]o
Erasmi Colloquia[5] in 4°
Historia van Barnevelt[6] in 8°
Historie van Ovidius[7] in 8°
Brands reformatie[8] in 8°
Ockenborgs rijmen[9] in 12°
Het heldere licht over Rom: 9[10] in 12°
Fondement van Minne Symens[11] in 12°
Koninghs Memoriael[12] in 12°
Kort verclaeringh over Rom: 7[13] in 12°
Vaderlijck geschenk[14] in 12°
Schat der heijlige schriftuyre[15] in 12°
De herstelde Leeuw[16] in 12°
Ovidius Naso[17] in 12°
Waekende Leeuw van Sande[18] in 12°
Drievoudige resolutie[19] in 12°
P:C: Hoofts over leven en bedrijf van Hendrik de Groot[20] in 12°
Van het gulden Ezel[21] in 12°
Besau[22] in 12°
Ovidius Naso in 12°
Twee Latijnse boeken
Spaense Dromer[23]
Kaarsen, specerijen en verfstoffen in de winkel
De winkelwaren in de winkel bestonden uit zorgvuldig gewogen hoeveelheden kaarsen, blauwsel, slijpstof van beril, specerijen als kruidnagelpoeder, gele kruidnagels, gele peper, gele gember, fijngemaakte (gestoten) gember, komijn, muskaatnoot, kurkuma, in een vijzel fijn gemaakte peper, suiker en kandijsuiker, anijs, bloem en lijm. Verder waren er kleurstoffen en pigmenten om wol mee te verven of als grondstof te dienen voor verf voor houtwerk of voor schilderijen, zoals: galnoten, vermiljoen, omber, eikengeel, geelhout, goud-glid (loodmonoxide in de vorm van fijne gele schilfers), loodwit, ronde en platte indigo, gom, wijnsteen, gele en witte was, rode aluin. Daarnaast waren er een grote kan met wat raapolie, zeventien kleine kwastjes, zoethout, zoetemelkse kaas, zeep, mosterd, rijst, een kist met wat verf, bijna elf liter grauwe erwten, negentien vierkante dozen, twee ronde doosjes, dertien vaatjes, twee toonbanken, waarvan één met twee koperen bakken, maten en wat traan, een vaste winkelkast, twee losse ‘winkels’ met dertien borden, een kastje met twaalf laadjes, twee standaarden met vier kaasborden, dertien verschillende tinnen kannen, een tinnen tromp met vier maatjes, drie tinnen trechters, drie tinnen brandewijnkroezen, een tinnen inkthoorn , een metalen vijzel, een ijzeren stamper, twee paar messing schalen met een weegschaal, een messing rijstlepel, een gootje, een paar grote schalen met de weegschaal, een paar kleine schalen, schotels, een korf met touw, een blikken pomp, een ijzeren asstoter, vijf houten kaarsen, zes schoteltjes, twee zeven, een pepermolen, enkele loden gewichten, verschillende ijzeren gewichten.
Op de zolder
Op de zolder stonden allerlei voorraden: vaten en tonnen met kleurstoffen en ‘boeken’ met verschillende papiersoorten. Er lagen verschillende pakjes kaarsgaren (lonten), bossen zwavelstokjes, zwartseltouwtjes en –doosjes. Er stonden een vleesvat en twee stoelen. Er was spaans groen (een sterk groen pigment, ontstaan door koperplaten in een zuur milieu te leggen), een leeuweriksmand, een vuurbekken, een messing kan met deksel, een zakje lijnzaad, een houten wieg, een vat met oude boeken, een spinnenwiel, een lantaarn, een vat met oude schoenen, vaten met as en met hars, een ton met hennepzaad, vaten en tonnen met kleurstoffen als eikengeel, rode oker, gele oker, krijtwit, een ton met stijfsel, een papier met brazilhout en een zak met ‘provincien hout’, een ton met meekrap, een boterton met wat verf, veertien pond aluin, twee zeven, drie pannetjes, wat turf en hout en een oude degen.
In de kelder
Als laatste beschreef men in de boedelinventaris de goederen in de kelder. De kelder bestond uit twee gedeelten: in de voorste kelder stonden alleen lege vaten. In het andere gedeelte was een slaapplaats gecreëerd met behulp van een slaapbank, een matras, peluw, oorkussens en vier dekens. Verder had de kelder, gezien de aanwezige toonbank met een koperen bak en maten, waarschijnlijk ook nog een functie als winkel. Er stond een oxhoofd wijnazijn (ca 220 liter), een trechter, een asschep, zeef en ijzeren lepel, een kan met vernis en een kan met terpentijn, twee lege kannen, een ijzeren pot, een messing pot,een koperen doofpot, een draagberrie, een ‘rijsen koe’ (een verwarmingstoestel voor het bed als beddenpan), twee voetenbanken, een halve ton met azijn, drie tobben, een koperen oliebekken, en een vat met siroop.
Conclusie
Op grond van de boedelinventaris krijgen we een gedetailleerd beeld van de inrichting van de bedrijfs- en woonruimte van een Harlinger kaarsenmaker en winkelier in verfstoffen en specerijen uit het derde kwart van de zeventiende eeuw. De grote variëteit aan grondstoffen en producten in de winkel van Saackle Claessens in 1679 zijn een aanwijzing voor de rijkdom en specialisatie in handel in Harlingen als tweede stad van Friesland. De vrij sobere garderobe en inrichting van het wooninterieur van Saackle Claessens kunnen verklaard worden uit zijn economische positie, maar zouden ook uit de zeventiende-eeuwse doopsgezinde afkeer van uiterlijke weelde en gemakken van de beschaafde wereld kunnen voortkomen. De gevarieerde boekenkast met onderwerpen op diverse gebieden, waaronder enkele in Latijn, weerspiegelt zijn klassieke geschooldheid en intellectuele belangstelling in historische en theologische onderwerpen en verwijst naar de doopsgezinde achtergrond van Saackle Claessens: bijna de helft van de titels (10 van de 23) betreft doopsgezinde en remonstrantse publicaties. In de boedelinventaris worden geen Schuldboek, koop- en of lijfbrieven genoemd, waardoor het helaas niet mogelijk is iets te zeggen over de financiële situatie en het sociale netwerk van Saackle Claessens.
Bronnen:
Gemeentearchief Harlingen:
Archief van het Stadsbestuur, 1580-1815:
inv.nr 530, Register van de goedschatting 1672, 6e kwartier;
inv.nr 531, Kohier van de familiegelden, 1674, 6e kwartier.
Tresoar, Fries Historisch en Letterkundig Centrum, Leeuwarden:
Nedergerecht Harlingen, inv.nr 214, fol 1-12
Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, inv.nr.DTB 332.
De Kaarsemaker, illustratie door Jan en Caspar Luiken, in: Het Menselijk Bedrijf, 1694.
Laaatste wijziging: 2010/12/08 22:50u
————————–
Noten bij Saeckle Claessens:
[1] Met dank aan prof. dr. Piet Visser, Theologische Faculteit Vrije Universiteit Amsterdam, voor de identificatie van de boektitels.
[2] De Biestkensbijbel, eerste druk in 1560 door Nicolaas Biestkens, met vele herdrukken, is tot in de achttiende eeuw bij doopsgezinden in gebruik geweest.
[3] Jan Huygen van Lintschoten (Haarlem ca 1563 – Enkhuizen 8 februari 1611): Nederlands koopman en ontdekkingsreiziger naar Azie, heeft meerdere boeken geschreven: Itinerario, voyage ofte schipvaert, van Ian Huygen van Linschoten naer de Oost ofte Portugaels Indien, inhoudende een corte beschrijvinghe der selver landen ende zeecusten… (Amsterdam ,1595-96), Reys-Gheschrift van de navigatien der Portugaloysers in Orienten… (Amsterdam, 1595), Beschrijvinge vande gantsche custe van Guinea… (Amsterdam, 1596), Voyagie, ofte schip-vaert, van Ian Huyghen van Linschoten, van by Noorden om langes Noorvvegen de Noortcape, Laplant, Vinlant, Ruslandt, de VVite Zee, de custen van candenoes, Svvetenoes, Pitzora… (1601).
[4] Christianus Schotanus, Beschrijvinge van de Heeriyckheydt van Frieslandt (1665).
[5] Des. Erasmus, Colloquia, cum notis selectis variorum, addito indice novo (Leiden en Rotterdam : ex officina Hackiana, 1664).
[6] Historie van het leven en sterven van Heer Johan van Oldenbarnevelt Ridder, Heere van den Tempel, Berckel, Rodenrijs, Gewesen Advocaet van Hollandt, Etc., Waerachtelijck beschreven door een liefhebber der waerheyt. (z. pl., 1648). in-4°.
[7] ‘Historie van [Publius] Ovidius [Naso] in 8°’: ik ben er niet in geslaagd deze titel te identificeren. Ovidius was de schrijver van de Metamorfosen, in een Nederlandse vertaling uit 1650 van Seger van Dort , Den Methamorphosis, ofte Herscheppinge van P. Ovidius Naso, Verdeelt in XV. Boecken, Verciert met figueren: Nu eerstmael in Nederlandts-Rijm Gestelt, Door Seger van Dort Geboren te Antwerpen […] Seer nut voor alle Schilders, Beltsnijders ende Liefhebberes der Poesie (Antwerpen: Gerard van Wolschaten, 1650).
[8] Geeraert Brandt (Amsterdam 1626-Rotterdam 1685), remonstrants predikant en kerkgeschiedschrijver, Verhaal van de Reformatie in en ontrent de Nederlanden : met eenige aantekeningen en aanmerkingen (Amsterdam : Jan Rieuwertsz., 1663) in-8°. Met gegraveerde titelplaat, met de titel: Historie der reformatie in Nederland.
[9] Ockenburgh: buitengoed bij Loosduinen, door de eigenaar Jacob Westerbaen, heer van Brantwyck-en-Ghybelant (1599-1670), Nederlands ridder, dichter, arts en remonstrants predikant in 1654 in een hofdicht bezongen. Na zijn dood verscheen in 1672 zijn verzameld werk onder de titel Gedichten. Gevonden op: http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/goudeneeuw/auteurs/lgge075.html
[10] Jacobus Johannes Batelier (1593-1672), remonstrants predikant te ’s Gravenhage 1634-1660, Het helder licht over Romeynen negen. In sonderheydt over de verkiesinge end verwerpinge van Jacob en Esau, verdryvende alle de duysternissen die Abraham van der Heyden en sommige andere daer invoeren (Rotterdam ; J. Naeranus, 1646). Hierin ontkent Batelier dat de geschiedenis van Jacob en Esau ook maar enige steun gaf aan het leerstuk der predestinatie. De werkelijke bedoeling van Paulus zou zijn geweest het standpunt te bestrijden dat de joden geen christenen konden worden, zonder hun status van uitverkoren volk te verliezen. Biographisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, dl 4 (Kampen, 1998), 26.
[11] Menno Simons (1496-1561), Een Fondament ende claere aenwijzinghe van de salichmakende Leere Jesu Christi, wt Godes woort int corte begrepen […] (Emden : W. Gailliart, 1562. Tot 1616 minstens 20 verschillende drukken) .
[12] Konincklyck memoriael, waer in het voorbeelt en innerlyck gemoet sijne H Maiesteyt, Carolus Stuart… afgebeeldt wordt (Amsterdam : Joost Hartgens, 1649), in-120.
[13] Faustus Socinus (1539-1604), Korte verklaringe over het sevende capittel des Briefs aen de Romeynen (Amsterdam :J.A. Colom, 1638), in-40.
[14] Pieter Jansz Twisck (Hoorn 1565-Hoorn 1636), Een Vaderlyck geschenk (Hoorn, 1623, z.j., 1646 en 1668), in-120.
[15] Mogelijk: Lucas Stockle, Schatcamer ofte Nederduytsche concordantie der heyligher goddelycker Schriftuer, (Middelburg : S. Moulert, 1610), in-40.
[16] Lieuwe van Aitzema, Herstelde leeuw, of Discours, over ’t gepasseerde inde Vereenichde Nederlanden, in ’t jaer 1650 ende 1651 (z. pl : z. n, 1652).
[17] Publius Ovidius Naso (Sulmo, 43 v Chr – Tomis 17 na Chr), Romeins dichter. Mogelijk het duodecimo-formaat P.C.Hooft, Metamorphis of herschepping van Ovidius Naso (Amsterdam, 1647), in-12°, of K. Vermander [Carel van Mander], Uytlegging over de Metamorphosis of herschepping van P. Ovidius Naso, (Amsterdam, 1662), in-12°; of: Al de werken van P. Ovidius Naso… Vertaalt door Abraham Valentyn (Leiden, van Gaasbeek, 1678, 3 dln). – Prozavertaling. (Ovidus wordt drie keer genoemd in de inventaris van Saackle Claessens, mogelijk de hiervoor genoemde vertaling van Valentijn in drie delen).
[18] Johan van den Sande (Arnhem 1568-Leeuwarden 1638), De wakende leeuw der Nederlandsche Historie verthoonende ‘t begin ende voorganck der Nederlantsche oorlogen, ende beroerten, tot den jaren 1650 (Leeuwarden, 1651).
[19] Uit het Engels vertaald werk van John Denison, Drie-voudige resolutie, nootwendigh ter saligheydt (Amsterdam : J. van Ravesteyn, 1659).
[20] P.C. Hooft, Hendrik de Grote. Zijn leven, zijn bedryf (Amsterdam, 1626).
[21] Lucius Apuleius van Madauros (2e eeuw na Chr), Metamorfosen (De gouden ezel). Herscheppinge of van het gulden ezel, (1608). Gevonden op: http://www.dbnl.org/tekst/rync001oudh01_01/rync001oudh01_01_0010.htm.
[22] Theodorus Beza (Vézelay 1519-Genève 1605), Een korte belijdenisse des Geloofs (vert. Adriaan Hoffer (1589-1644) (Zierikzee, 1614), in-12° .
[23] F. de Quevedo y Villegas, Ridder van S. Jques Ordre, Seven wonderlijcke Ghesichten. In welcke alle de Gebreken deser Eeuwe, onder alle Staten van Menschen, vermaecklijck en oock stichtelijck, werden bestraft; ende als in een Schilderije naecktelijck vertoont. In ’t Nederlandts ghebracht Door Capiteyn Haring van Harinxma (Leeuwarden, Jan Jansen de Fries, 1641). [vele herdrukken, in 1687 onder de titel van Groote Spaensche Droomer, Ofte de VII. Wonderlijke Gesichten, van Don Francisco deQuevedo, Villegas, Ridder van St. Jacobs Orde. In welcke alle de Gebreken deser Eeuwe, onder alle Staten van Menschen, Vermakelijck ende oock Stichtelijck werden Bestraft, en als in een Schilderye naecktelick verthoont. In ’t Nederlandts gebracht, door Capiteyn Haringh van Harinxma (Utrecht, Juriaen van Poolsum, 1687), in-12o met vignet onder de titel in houtsnede en zeven houtsneden in de tekst. 332 blz. en register. Gevonden op: http://www.dbnl.org/tekst/buis006popu01_01/buis006popu01_01_1234.htm
Een bijzonder rijk doopsgezind Harlinger weesmeisje, Yfke Jelles Jeddema (1659-1719), 1679
Door Jeanine Otten (25 juli 2010)
Yfke Jelles Jeddema was ongeveer 7 jaar[1] toen haar vader Jelle Reijnders Jeddema in 1666 overleed, zes maanden na haar moeder Trijntje Franses Templar. Ze bleef als weeskind achter met haar broertje Reinier en haar driejarig zusje Antje Jelles Jeddema[2].
Het grote huis (nu Voorstraat 36) waar ze woonden, had een hof en achteruitgang in de Olijfsteeg (nu Sint Odolphisteeg), recht tegenover het raadhuis. Dit huis, dat hun ouders in juni 1660 voor 5401 goudguldens hadden gekocht van Alatea Nauta en haar man dr IJsbrandus van Viersen, secretaris van de Rekenkamer van de Provincie Friesland, was in januari 1661 uitgebreid met de koop van twee kamers aan elkaar, ten zuiden van de hof. Deze twee kamers kocht Jelle Reijnders Jeddema voor 225 goudguldens van de diakenen van de Waterlandse Doopsgezinde Gemeente. Vanaf 1730 was het huis bekend onder de huisnaam ‘Het Hof van Friesland’ en veranderde het van woonhuis in een herberg met paardenstal en kolfbaan, daarna was het gedurende de hele 19de eeuw weer een woonhuis. Vanaf circa 1914 is het pand als winkel in gebruik. In de vroege morgen van 5 september 1974 verwoestte een felle uitslaande brand de drie verdiepingen tellende woninginrichting van Jan Terpstra en de naastgelegen horeca-onderneming ‘De Gastronoom’ van de familie Poldervaart. Zeven andere panden, waaronder het stadhuis, werden beschadigd. De waterschade was enorm. Ook de HEMA liep rook- en waterschade op. De totale schade werd geschat op twee miljoen gulden. Het pand Voorstraat 36 dateerde volgens het bericht over de brand in de Leeuwarder Courant van 6 september 1974 uit de achttiende eeuw. Het had een trapgevel en het stond op de monumentenlijst. Ook het pand waarin De Gastronoom gevestigd was, stond vanwege zijn fraaie 19de-eeuwse gevel op de monumentenlijst. De panden Voorstraat 36 en Voorstraat 38 moesten tot de grond toe worden afgebroken en geheel herbouwd. Aan de andere kant van de Sint Odolphisteeg waren ook twee panden uitgebrand. Het torentje van het stadhuis werd door de brand geheel vernield. De 22 klokken van het carillon dat in het torentje hing, waren door de oververhitting vervormd en moesten opnieuw worden gegoten. Nu (2010) zit op Voorstraat 36 een filiaal van Scapino in.
‘Hof van Friesland’, Voorstraat 36, in 1660 gekocht door Jelle Reijnder Jeddema en Trijntje Franses Templar voor 5401 goudguldens; in 1730 gekocht door Aafke Reiners Fontein, weduwe Fedde Pieters Dreijer voor 1/2 en Regnerus Braam, jur.dr. en secretaris van Barradeel, getrouwd met Ybeltje Feddes Dreijer voor 1/2, van Arjen Teunis Blocq. Huurder Caije Slaapkool protesteert en beroept zich op zijn huurcontract met de vorige eigenaar, dr Hessel Suringar; in februari 1734 koopt herbergier Caije Slaapkool, gehuwd met Anna Ransen, het huis en herberg met tuin en stalling erachter “waar ’t Hoff van Frieslandt uithangt” van Aefke Reiners Fontein, weduwe Fedde Pieters Dreijer en Ybeltje Feddes Dreijer gehuwd met Regnerus Braam, elk voor de helft; in oktober 1764 koopt Antje Ransen, gehuwd met Gerrit Troy, ‘het Hof van Friesland’ met diverse kamers, kolfbaan en stalling, van Anna Ransen, weduwe Caije Slaapkool, voor 4000 caroliguldens. In september 1772 koopt Gerlof Corwijnius de herberg/logement ‘het Hof van Friesland’, van Antje Ransen, weduwe Gerrijt Troy. In juli 1792 koopt Cornelis Mollema ‘het Hoff van Friesland’ van Baukje Feytema, vrouw van Schelte Wijbenga, voor 1527 goudguldens, hij moet een afscheiding plaatsen tussen het achtergelegen pakhuis en het huis ten oosten van het verkochte pand. In januari 1805 kopen Elkan Ysaack Levy en Abraham Elkan Levy, Joodse kooplieden te Leeuwarden elk de helft van het huis, vroeger bekend als ‘het Hof van Friesland’, van Cornelis Mollema. In juni 1807 koopt zeehandelaar Dirk Cornelis Zijlstra, gehuwd met Dirkje Adema het huis ‘ het Hof van Friesland’, verhuurd aan J. Huidecoper, voor 5000 caroliguldens van Elkan Isaack Levy en Abraham Elkan Levy te Leeuwarden. In 1832 is het pand nog in eigendom van Dirk Cornelis Zijlstra, in 1862 is het in eigendom van Pieter Adama Zijlstra, in 1880 in eigendom van Elisabeth Magdalena Bos, echtgenote van G.W. Pruis en mede-eigenaren. Eind 1920 wordt de Cooperatie D.E.S. (Door Eendracht Sterk) geopend aan Voorstraat 36. In februari 1935 opent manufacturenmagazijn Van der Molen een nieuwe toonzaal voor bedden, dekens, matrassen enz. In 1972 is in het pand een winkel in moderne en klassieke meubelen van R. Adema interieur NV. Op 5 september 1974 verwoest een felle uitslaande brand de drie verdiepingen tellende woninginrichtingswinkel van Jan Terpstra en naastliggende panden. Voorstraat 36 en 38 worden geheel nieuw opgetrokken in historiserende stijl (met een 17de-eeuwse klokgevel en een 19e-eeuw lijstgevel).
Vader Jelle Reijnders Jeddema was een broer van Antje Reijnders Jeddema, van wie er in het Gemeentemuseum het Hannemahuis in Harlingen zo’n fraai portret hangt, naast dat van Claes Jurjens Fontein, haar man.
Claes Jurjens Fontein[3] (als aangetrouwde oom van vaderszijde) en Tjesse Johannes Tjessema (als broer van hun grootmoeder van moederszijde, Yfke Johannes Tjessema) werden tot voogd over de drie weeskinderen Yfke, Reinier en Antje Jelles Jeddema benoemd. Tjesse Johannes Tjessema overleed op onbekende datum en Claes Jurjens Fontein overleed op 2 november 1670. Na hun dood werd Claes Jurjens Fonteins zoon Jurjen Claeses Fontein voogd over Yfke, Reinier en Antje Jelles Jeddema. Neef Jurjen Claeses Fontein hield vanaf 8 oktober 1674 tot 27 juni 1679 administratie bij van de uitgaven van en voor Yfke, Reinier en Antje[4]. Yfke was in 1674 ongeveer 15 jaar oud. Haar verjaardag werd gevierd met een anker zoete Franse wijn. Uit de ontvangsten en uitgaven blijkt dat de kinderen een luxe leven konden leiden, met genoeg geld voor een kwartaal zanglessen, kapitalen om aan de armen te geven, Yfke kon een gouden ring bestellen, een reisje naar Amsterdam werd betaald, schoenen en muilen, linten, kant, barnsteen en koraal voor een ketting konden worden gekocht, enzovoorts. Tegen het einde van de voogdijschap, begin 1679, gaf Yfke drie keer een jaarsalaris van een stadsmedicus uit aan twee bedden, doeken en huisraad. Misschien was ze bezig met het samenstellen van een uitzet? Het vermogen van de drie kinderen was onder andere afkomstig uit twee erfenissen met een waarde van meer dan 73.000 gulden. Omgerekend zouden zij nu multimiljonair zijn.
Broertje Reinier stierf in 1674 aan een dodelijke ziekte. De veertien vrijers (ongetrouwde jongemannen) die zijn doodskist droegen, kregen na afloop ieder een zilveren lepel, gemaakt door zilversmid Jan Dirksen Roorda[5] die daarmee 74 gulden verdiende.
Op 20 mei 1677 kreeg Yfke Jelles Jeddema van haar voogd Jurjen Claeses Fontein 50 gulden, voor de tocht per wagen en vertering in Leeuwarden op 29 mei 1677 met Janckemoey (haar tante Janke of Janneke Reijners Jeddema[6]), haar neef Reijner Claeses Fontein[7], dr Valerius Renici, advocaat bij het Hof van Friesland[8], en Albert Taeckes, om haar mondig te laten maken door de raadsheer Assuerus van Grovestins.
Door haar mondig te maken, verkreeg Yfke de rechten van meerderjarigheid, veniam aetatis, en daardoor de bevoegdheid om zelf haar goederen te beheren en te regelen. In het Friese recht was men met 25 jaar meerderjarig. De venia aetatis werd toegestaan aan een meisje op 18-jarige leeftijd[9], aan een jongen op zijn 20ste jaar. De minderjarige wendde zich met zijn of haar verzoek tot het Hof van Friesland, de leeftijd moest schriftelijk worden bewezen door aantekening van de ouders of in het doopboek. Was er geen geschrift, dan kon de verklaring van twee personen worden aangenomen. Bovendien moest een verklaring omtrent het leven door drie of vijf getuigen worden afgelegd. De raadsheer-commissaris hoorde de voogd en de naaste bloedverwanten. Door venia aetatis hield de voogdij op te bestaan.[10]
Op 24 juni 1679 hield de voogdij van Jurjen Claeses Fontein op en leverde hij als gewezen voogd en rendant[11] over Yfke en Antje Jelles Jeddema de rekening over. Yfke, die de akte van meerderjarigheid had verkregen, werd gesterkt door haar aangetrouwde neef Philippus Lucas[12] en door Pieter Feddes[13], burger en brouwer te Harlingen, als geautoriseerde curator over Antje Jelles Jeddema, ten overstaan van burgemeesters Taeke Wybrants Jellema[14] en Augustijn Pieters Brouwer[15] als commissarissen en dr Domenico Wringer als secretaris.
Een latere toevoeging aan de akte dateert van 20 februari 1683 toen Antje Jelles Jeddema meerderjarig was verklaard en Jurjen Claeses Fontein haar verantwoording aflegde over de administratie van haar goederen.
Ontvangsten
Het grootste gedeelte van hun tussen 1674 en 1679 opgebouwde vermogen was afkomstig van twee erfenissen. Op 8 oktober 1674 ontving Jurjen Claeses Fontein als voogd over Yfke, Reijner en Antje Jelles Jeddema 60.352 gulden, 4 stuivers, 9 penningen, aan “brieven, instrumenten en gerede penningen” van Focke Claeses Boucamp (Bolcamp)[16], burger en koopman binnen Franeker als curator over de erfgenamen van Tjesse Joannis Tjessema[17] (een broer van Yfke Johannis Tjessema, Yfke Jelles Jeddema’s grootmoeder van moederszijde).
Daarnaast ontving Jurjen Claeses Fontein op 8 oktober 1674 nog eens 12.873 gulden, 8 stuivers, 6 penningen van Focke Claeses Boucamp als curator over de erfgenamen van Frans Reyners Templar (of Tempelaer)[18] en Yfke Joannes Tjessema[19]. Daar hun beide dochters Trijntje Franses Templar (overl 1666) (Yfkes moeder) en Aagje Franses Templar (overl 1667) (Yfkes tante) niet meer leefden, erfden de drie weeskinderen Jelles Jeddema het geld.
De overige ontvangsten tussen 1674 en 1679 waren huurgelden en rentes over obligaties (leningen), voor een totaal van 19.559 gulden.
De gehele som van ontvangsten bedroeg f 92.784-13-15.
In maart 1675 betaalde Jacob IJsbrants 1.371 gulden 4 penningen 8 stuivers voor 8 ½ lasten, 9 ½ lopen en 28 maten verkochte oude rogge, nog afkomstig van Frans Reijners Templar en Yfke Joannis Tjessema, de grootouders van Yfke en Antje Jelles Jeddema.
Aan Claes Claessen, prediker van de vereenigde Vlaamse, Duitse en Waterlandse Doopgezinde gemeente in Harlingen was een bedrag geleend van 700 gulden waarover hij in 1678 28 gulden jaarlijkse rente betaalde.
Uitgaven
Waar werd het geld tussen 1674 en 1679 aan uitgegeven?
Het ouderlijk huis (in de akten het ‘groothuys’ genoemd) stond in de Voorstraat tegenover het Raadhuis. Kennelijk heeft het huis na het overlijden van de ouders een tijd leeg gestaan toen de kinderen nog klein waren en werd het vanaf 1674 of 1675 weer bewoond. Vanaf 1674 worden er bedragen betaald voor onderhoud van het ‘groothuys’, voor materialen en arbeidsloon, voor het opredden van de tuin ‘doen het huys ledich stont’, voor schoorsteengeld ‘doen ’t huys leeg stondt’, voor verf en andere onkosten, voor steentjes in ‘t groothuys. Hun neef Reinier Claesen Fontein huurde het huis en zolder vanaf 1674 voor 200 gulden per jaar. Daarnaast hadden de kinderen van hun oudoom Tjesse Johannes Tjessema de zate te Oosterbierum geërfd, die vanaf 1674 verhuurd werd.
In 1675, 1676, 1677, 1678 werden het groothuys en de zate te Oosterbierum opgeknapt:
Voor het maken van de nieuwe kozijnen en vensters in ‘t groothuys, f 31-15-0.
Voor het verven van de nieuwe kozijnen en vensters in de achtergevel van ‘t groothuys, f 4-4-0.
Voor 2500 beste klinkers, f 12-10-0.
Voor kalk voor de nieuwe vloer in de kamer en de twee keukens in ‘t groothuys, f 11-0-0.
Voor geleverd hout en het maken van een nieuwe luifel aan ’t groothuys en voor Oosterbierum op de zate ‘aen ’t Blauwpande huys’ voor maken van de nieuwe kozijnen en de nieuwe bak en deksel etc, f 37-14-0.
Voor een haardijzer op de zate tot Oosterbierum, f 5-11-0.
Aan Jacob Claessen Braem voor hout voor de nieuwe luifel voor ’t groothuys en voor goten voor de nieuwe bak te Oosterbierum, f 87-15-10.
Voor verven van de zate te Oosterbierum en het groothuys aan de nieuwe luifel en de nieuwe kozijnen, f 45-12-0.
Voor ijzerwerk en spijkers voor de nieuwe luifel f 21-19-0
Voor schattinge (belasting) van ‘t groothuys f 10-0-0.
Voor spijkers en ijzerwaren voor de nieuwe vensters en luifel in ’t groothuys, f 10-9-12.
Voor metselaarsloon van het blauwpande huis op de zate te Oosterbierum, het maken van een nieuwe bak, volgens belofte van Tjesse Joannes Tjessema, f 54-10-8.
Voor nieuwe kozijnen in ’t groothuys, f 15-1-0.
Aan Gooitjen Claesen Braem betaald voor 199 voeten rib voor kozijnen, f 36-10-0.
Aan Jochum Pytters Meijer te Oosterbierum betaald voor voorschieten van vracht, zand, pomp, bomen etc, f 37-9-0.
Aan Jacob Claesen Braem voor hout voor Oosterbierum, f 53-12-0.
Aan Sijdtie Palses voor geleverde steen, f 33-17-8.
Aan Sybren Sybrens voor lood voor de luifel en voor Oosterbierum, f 8-3-4.
Aan Jacob Aerts voor een rekje en pannen (schotels), f 2-5-8.
Aan Romke Douwes smid voor estrikken en pannen geleverd, f 9-3-0.
Aan Ayse Arjens Mahiu, voor 37 voeten goten voor het groothuys tegenover het Raadhuis, op 10 april 1675 geleverd, f 4-12-8.
Aan Hessel Harkes metselaar, voor arbeidsloon van ’t groothuys tegenover het Raadhuis, f 5-13-0.
Aan Symen Bouwes voor spijkers zowel voor Oosterbierum als anders, f 12-3-0.
Aan Sjoerd Symens voor kalk, steen en 6 tonnen cement voor de bak op de zate in Oosterbierum, f 32-16-8.
Aan Dirck Cornelis voor het maken van de glazen in ’t groothuys, f 2-17-8.
Aan Jochum Pytters Meijer te Oosterbierum voor 3100 sluyck a 2 gls het honderd, f 67-18-0.
Aan Cornelis Claesen wegens timmerloon en hout voor ’t groothuys, f 13-15-8.
Aan Jochum Pytters Meijer te Oosterbierum voor 3200 sluyck a 24 strs het honderd en anders, f 44-11-0.
Aan Sjoerd Symens voor kalk en steen voor ’t groothuys, f 4-8-0.
Aan Freerck Claesen Braem, voor het hout op de (binnen)plaats van ’t groothuys, f 7-14-0.
Aan Reyner Claesen Fontein, voor schoorsteengeld, dong (mest) in kruiwagens, glazenmaken, verven e.a., f 27-2-10.
Aan Freerck Claesen Braem, voor een goot en vijftien grenen delen, f 9-12-8.
Aan Taco Sytses, smid, voor een rooster in de voorkamer e.a., f 24-11-8.
Aan Symon Jacobs Bootsma en aan de kapitein Baernt Hiddes de Vries als gecommitteerden over de boedel van Jacob Fransen d’ Adam, betaald voor geleverde steentjes op de zate te Oosterbierum, f 26-10-0..
Uitgaven aan Yfke Jelles Jeddema gedaan:
Bijna elke maand kreeg Yfke 100 gulden om aan de armen te geven.
1674
12 oktober betaald aan IJsbrandt Joostens Heyns, voor een anker (=39 liter, 45 of 46 flessen) Hooglandtsche wijn[20], volgens consent (toestemming) van Tjessema, ‘op haar Maeltijt gebruyckt doen (toen) zij gehouden wierden op haer jaertijd (verjaardag)’, f 24-0-0.
1 december betaald aan Bartel Kuyper, voor ¼ jaar muziek zingen, f 3-3-0.
19 december betaald aan Jacob Cornelis voor een mooi speldwerken (=kantklos)bord, f 11-10-0.
De kantkloster, Johannes Vermeer, 1669-1670, Musee du Louvre, Parijs
28 december betaald aan Pytter Jansen lakenkoper voor een zwart lakense rok, een bratten[21] manteltje en andere winkelwaren, f 84-15-8.
28 december betaald aan Willem Gysberts voor twee paar schoenen, f 3-6-0.
28 december betaald aan Anna Maria, voor het leren van speldwerken[22], f 15-15-0.
1675
(?) februari heeft de rendant aan Yfke Jelles zelf gegeven, voor het verstrekken van penningen om die in de bedroefde tijd die toen was, wat rijkelijk mee te delen, f 100-0-0.
5 februari betaald aan Pieter Jacobs Klinckhamer[23], mr goud- en zilversmid, voor een gouden hoepring, f 8-7-4.
26 februari betaald aan Bartel Kuyper voor het leren van ¼ jaar muziek zingen, f 3-3-0.
29 september aan Yfke Jelles gegeven vier zilveren ducatons, om die in de armenbus, die open staat voor de arme doopsgezinden van Kampen tot onderstand van hun sobere staat, te geven en mee te delen, f 12-12-0.
9 oktober aan Yfke Jelles verstrekt om in de sobere neringloze tijd wat rijkelijk aan de armen te geven, en beloofd die som daaraan te willen besteden, f 100-0-0.
15 oktober aan Hero Galama betaald voor twee boeken van [Dirck Rafaelsz] Camphuysens[24] Stichtelijke rijmen en psalmen, f 3-13-0.
1676
11 januari aan Yfke Jelles gegeven, ‘welke zij als vooren gezegt, aen de armen in dier benaude tijt wilde besteden’, f 100-0-0.
11 februari aan Pytter Jansen Prediquer betaald, voor geleverde winkelwaren, f 67-16-10,
en nog 4 zilveren ducatons die hij volgens de wens van Eva Jelles Jeddema had gegeven voor onderhoud van die arme lieden van Engeland, die op het eiland Borkum schipbreuk hebben geleden in 1675.
14 maart betaald aan dokter Ignatius Yntema voor gedane visites van 1673 tot 1675, f 10-16-0.
26 maart betaald aan Yfke, voor een ketting, barnsteen en koraal, hozen, handschoenen en andere zaken, f 25-0-0.
1 april betaald aan Cornelis Wijngaerden, voor twee schilderijen en twee Oost-Indische klapmutsen, uit het boelgoed van Jeltje Cornelis, gewezen dienstmaagd van Janke Reyners Jeddema gekocht, f 30-11-0.
16 mei betaald aan Pieter Feddes brouwer, voor enig Oost-Indisch goed zoals een grote klapmuts, twee kopjes, drie kleine schoteltjes etc. op 12 mei door Eva (Yfke) zelf gekocht, f 12-0-0.
6 september aan Eva zelf gegeven, om dit in de “neringhlose tyt aen de Armen te besteden”, f 100-0-0.
9 september betaald aan Arjen van Hemert[25], voor geleverde medicijnen op 7 augustus 1675 en enig gesuikerd banket, op het “gemael” van Tijttie Taekes Jellema[26] gebruikt, f 24-14-8.
5 oktober betaald aan Janke Reijners Jeddema, voor voorschot aan Eva Jelles voor een blikken koffertje, Machaier[27] en Hollandse koek vracht en vertering in Amsterdam, f 23-16-12.
1677
12 januari aan Eva Jelles zelf gegeven, om zelf aan de armen te besteden in de wintertijd, f 100-0-0.
10 maart betaald aan Pybes Croon te Amsterdam, voor geleverde dranken, f 9-17-0.
10 april gegeven aan Eva Jelles zelf, om voor een gastmaal van haar “speelmeid” (vriendin) Dieuwerke Cornelis Wijngaerden te gebruiken, omdat die de bruid was[28], f 50-0-0.
10 april aan Sierk Pieters Nauta[29] betaald, voor een halve anker[30] wijn en suikerbanket, op het gastmaal van haar speelmeid Dieuwerke Wijngaerden, f 11-6-8.
20 mei aan Yfke Jelles Jeddema zelf gegeven, wegens wagenvracht, vertering tot Leeuwarden in de intocht met Janckemoey en Reyner Claeses Fonteyn, dr Reynici en Albert Taeckes, den 29e mey 1677 om haar mondig te laten maken door de raadsheer Assuerus van Grovestins, f 50-0-0.
20 juli betaald of gegeven aan Eva zelf, volgens haar eigen begeerte, om het aan de behoeftige armen te willen besteden, f 100-0-0.
1679
11 februari aan Eva Jelles Jeddema zelf gegeven 100 zilveren ducatons, voor twee bedden en anderszins: f 315-0-0.
21 maart aan haar zelf gegeven, voor doek en om huisraad te kopen, f 299-0-0.
18 mei aan haarzelf gegeven 20 zilveren ducatons, f 63-0-0.
27 mei aan dokter Ignatius Inthiema (Yntema) betaald, voor visites en medicijnen tussen 1675 en 1679 geschied, f 23-11-0.
Totaal aan uitgaven tussen 1674 en 1679 voor Yfke Jelles Jeddema: f 2.636-7-14.
Uitgaven alleen voor Reyner Jelles gedaan:
1674
30 oktober betaald aan Tjeerd Bouwens, voor een nieuwe hoed, f 3-10-0.
31 oktober betaald aan Claes Andries wegens het maken van zijn kleren, f 4-6-0.
28 december betaald aan Pieter Jansen Praediquer, wegens geleverde winkelwaren, f 31-3-4-.
31 december betaald aan Aert Jacobs mr Chirurgijn, wegens gedane diensten, f 4-0-0.
31 december betaald aan Cornelis Claessen voor een doodskist, f 24-0-0.
31 december betaald aan Willem Gijsberts, wegens geleverde schoenen, f 5-8-0.
1675
22 januari betaald aan Jan doodgraver, voor begraven en andere zaken, f 16-14-0.
1 februari betaald aan Wilthetus Jelgersma apothecarius, wegens geleverde medicamenten en 4 kannen Spaanse wijn f 21-16-0.
4 februari betaald aan Gouke Braem[31] apothecarius, wegens geleverde medicamenten en anders als Spaanse wijn, f 11-16-0.
4 februari betaald aan Jan Dirksen Roorda mr zilversmid , voor het maken van 14 zilveren lepels aan iedere vrijer een die Reynier Jelles hebben gedragen, f 74-10-0.
19 februari betaald aan IJsbrand Joosten Beyrd, voor 2 ankers wijn op de begrafenis en andere zaken, f 20-10-0
12 juli betaald aan Focke Claeses Boucamp voor een jaar hoofdgeld voor Reyner Jelles Jeddema, f 2-0-0.
27 juli aan Janke Reyners Jeddema betaald, voor voorschot doodschulden etc, f 141-0-0.
1676
14 maart betaald aan dokter Ignatius Inthiema wegens 34 gedane visites in zijn doodziekte, f 10-4-0.
Vorenstaande uitgaven Reyner Jelles Jeddema alleen rakende bedragen f 381-13-0.
Uitgaven Antje Jelle Jeddema alleen rakende:
1674
30 november betaald aan Janke Reyners Jeddema, voor een jaar kostgeld op 18 oktober 1674 verschreven, f 150-0-0.
30 november aan Antje Jelles Jeddema, gegeven tot nooddruft, f 36-5-0
28 december aan Pieter Jansen Prediquer betaald, voor geleverde winkelwaren, f 61-0-0.
Aan Willem Gijsberts betaald, voor 2 paar gemaakte schoenen, f 3-0-0.
1675
4 mei betaald aan Pytter Jansen, voor gedane winkelwaren f 38-7-0.
4 mei betaald aan mr […] Bruyn, voor een af accorderinge, welke hem daarom gegeven is, f 36-0-0.
28 oktober betaald aan Willem Gijsberts schoenmaker voor het maken van een paar schoenen, en een paar hozen aan te breien, samen f 7-16-0.
2 november aan Janke Reijners betaald voor voorschot voor dagelijkse nooddruft f 82-0-0.
21 november aan Janke Reijners betaald voor een jaar kostgeld, op 18 oktober 1675 verschreven f 150-0-0.
10 december betaald aan Eva Jelles Jeddema, voor doek voor 4 hemden, kant, naailoon, lint, akers etc. door haar voor haar zuster Antje gekocht, f 20-0-0.
1677
11 februari betaald aan Pieter Jansen voor geleverde winkelwaren, f 82-16-4.
24 februari betaald aan Ysaac Jansen voor geleverd doek, f 5-8-0
16 juli betaald aan Uilkjen Martens voor geleverde schoenen en muilen en andere zaken, f 6-10-6.
8 oktober betaald aan Pieter Jansen wegens geleverde winkelwaren, f 32-3-0
2 november betaald aan Janke Reijners Jeddema voor een jaar kostgeld, op 18 oktober 1677 verschreven, f 150-0-0.
12 december betaald aan Marijke Gijsberts[32] voor voorschot tot dagelijkse nooddruft voor Antje Jelles gedaan, f 66-4-8.
1678
29 april aan Reyner Pieters perfect betaald voor schoenen en muilen f 8-13-0.
1679
12 juni aan Yfke Jelles gegeven voor hetgeen zij voor Antje voorgeschoten heeft f 29-16-6.
12 juni aan Marijke Gijsberts betaald voor anderhalf jaar kostgeld, verschreven 18 april 1679 f 225-0-.
12 juni aan Marijke Gijsberts betaald voor voorschot voor Antje Jelles gedaan tijdens Jancke Reyners leven en daarna uit het sterfhuis[33], f 98-0-0.
12 juni aan Marijke Gijsberts betaald voor hetgeen zij zelf aan Antje Jelles heeft voorgeschoten van haar zelf en voor drie weken kostgeld tot 8 mei 1679, f 15-18-0.
Vorenstaande uitgaven Antje Jelles alleen rakende, bedragen f 1614-6-2.
(fol 78v)
[…]
Bedraagt alzo de gehele ontvangst f 92.784-13-15.
En de gehele uitgave, zo gemene als particuliere, f 8.532-15-6.
Totaal: f 84.251-18-9
[…]
(fol 79-85 betreffen diverse obligaties, bij elkaar opgeteld: f 84241-18-9)
(fol 85v)
De moeders trouwpenning en ander zilver en goud, porselein en verdere kleinodiën, zijn door Yfke Jelles en Antje Jelles Jeddema gedeeld, in tegenwoordigheid van Jurjen Claeses Fontein, en zijn huisvrouw Attie Pytters de Adam, en blijven ten huize van Yfke Jelles Jeddema.
Verder worden door Yfke Jelles overgeleverd, ’t navolgende:
Een onzekere obligatie op Jetse Aunes van 29 december 1666, f 159-7-0.
Alle oude koopbrieven van de huizen en landen van Frans Templar afkomstig.
Alle oude testamenten en reversalen zo als het aan Fontein door Focke Claeses is overgeleverd.
(fol 86)
Een oud schuldboek, met nog een, twee a drie boeken, zijn door Philippus Lucas cum soc: naar Franeker genomen.
Een nieuw schrijfboek is door Philippus Lucas medegenomen en te deel gevallen.
Een zilveren tafelbord, is verkocht en elk zijn deel gekregen voor f 11-5-4-.
Een gouden kettinkje met twee kleine slotjes zijn Yfke en Antje Jelles ten deel gevallen.
Welke vorenstaande posten de kinderen van Jan Jansen Agricola de helft is competerende, ende Yfke en Antje de andere helft.
Vastigheden met Agricola kinderen gemeen:
Een huis bij door Hendrick Jaspers bewoond, aan de Voorstraat staande.
Een huis door IJsaac Jansen Steynfort bewoond.
Een hof in de Raamstraat door Raumie Sats gebruikt.
Een dwarshuis bij het hof op de Schritsen.
(fol 86v)
Omtrent 37 pondematen lands bij Pinjum, met Witter gemeen.
Twee kleine perceeltjes land met Canter als anders gemeen.
Van welke posten de kinderen van Jan Jansen Agricola de gerechte helft toekomen.
Nog komt de kinderen alleen toe, het navolgende:
Een zate lands tot Oosterbierum.
Het grote huis tegenover het Raadhuis.
Waaraf de oude koopbrieven, huren, akte van scheidinge en andere oude dingen aan Yfke Jelles zijn overgeleverd, gelijk als voren gezegd is.
Waarmee de rendant en curator Jurjen Claeses Fontein de rekening en overlevering van de massale brieven, de vastigheden, de kinderen en erfgenamen van w: Jan Jansen Agricola en w: Aegje Templar in tijden echtelieden, met deze kinderen gemeen, en onder Yfke Jelles Jeddema,
(fol 87)
nu veniam aetatis voor het hof van Friesland gekregen hebbende, en zoveel wordt gesterkt met Philippus Lucas, burger en brouwer binnen Franeker, haar aangetrouwde neef, bedankt wordt, goeder overleveringe […]
(Getekend)
Jfke Jelles Jeddema
Flippus Lucas Pytter Feddes
Jurjen C Fontein TW Jellema
Aet: 30 1679 Augustijnus Pytters
1679
D Wringer
(fol 88-91v is een opsomming van de obligaties die door loting aan Yfke Jelles Jeddema ten deel vallen, ter waarde van f 38163-0-0. Ten slotte nog aan geld of Landsbrieven, f 2673-15-12 ½. Samen: f 40.836-15-12 ½ ; fol 92-94v is een opsomming van obligaties die aan Antje Jelles Jeddema ten deel zijn gevallen, met een totale som van f 40.836-15-12 ½; fol 95-96v: Ten slotte de onzekere obligaties die door Jurjen Claeses Fontein aan Yfke Jelles zijn overgeleverd en door haar bewaard zullen worden, voor een totaal bedrag van f 10285-7-0, zonder de renten meegerekend.)
(fol 96v)
Vastigheden:
Een heerlijke zate lands tot Oosterbierum aan de terp waaraf de oude koopbrief akte van ontscheidinge huur en alle verdere instrumenten onder Yfke Jelles berustende zijn.
Een grote huizinge tegenover het Raadhuis waar de oude koopbrieven onder Yfke Jelles zijn berustende. (De ouders van Yfke en Antje Jelles Jeddema kochten het huis Voorstraat 36 in juni 1660 (bron: Proclamatieboek, invnr 238, folio 50, juni 1660): Jelle Reijners Jeddema x Trijntje Franses Templar kopen een groot huis en hof, recht tegenover het Raadhuis; ten oosten Johan Wittert en een vrije steeg en ten Westen ten naasten Amelijke Haenties en een achter in- en uitgang in de Olijfsteeg. Verkoper is Alatea Nauta getrouwd met dr. IJsbrandus van Viersen, secretaris van de Rekenkamer van de Provincie Friesland, voor 5401 goudguldens).
De helft van de huizinge cum annexis door Hendrik Jaspers bewoond.
De helft van het huis door Isaak Jansen bewoond.
De helft van het hof in de Raamstraat.
De helft van het dwarshuis bij het hof op de Schritsen.
De helft van omtrent 37 pondematen land tot Pinjum met Witter gemeen.
Twee kleine perceeltjes landt met Canter en anders gemeen.
Van vorengenoemde vaste goederen zijn de oude koopbrieven en anders door Jurjen Claeses Fontein aan Yfke Jelles overleverd en bij haar in bewaring genomen.
(fol 97v)
Soo onder haar vorige curatoren (voogden) Claes Jurjen Fontein en Tjesse Joannes Tjessema als haar nu gewesene en gequiteerde Curator Jurjen Claeses Fontein, meerder heeft genoten een somma van f 2337-8-2, waar af de helft tot 1168-9-1 door haar, Yfke Jelles Jeddema weer zijn uitgekeerd aan Jurjen Claesen Fonteijn, continuerende curator over Antje Jelles Jeddema en dat bij uitspraak van welgedachte heren commissaries secrts en Pieter Feddes als overman f 1168-9-1.
Dit dat alsoo zijnde der Comparanten ontscheijdinge ende respectieve delinge der mobilen ofte roerlijke goederen, en als blijvende de vastigheden, de onwisse obligatien, ende massale goederen tussen de erfgenamen van w: Jan Jansen Agricola cum uxore[34] gemeen hebben aengenomen en belooft haer nae ’t inholden deser te sullen reguleren, sonder elx anderen
(fol 98)
om wijderse scheijdingen ofte delinge te sullen molestreren, als hebbende een ijder ’t zijne hem uyt crachte deses competerende nae sich genomen, ende genoten sulx nochtans t geene in Massa blijft, breder in de scheijdingh gespecificeert waerom alles bij desen van waerden wort geholden; onder verbandt van haer comparanten geen exempte goederen, met submissie van de Hove van Frieslandt, Stadt harlingen, en alle andere Gerechten, ter eerster justautie justiciabel; in kennisse der Comparante, beneffens welgedachte heeren Commissarien, ende secrets handen; Harlingen den 27e juny 1679.
(getekend)
Jfke Jelles Jeddema TW Jellema
Flippus Lucas Augstijnus Pytters
Jurjen C Fontein 1679
1679 Aet 30 D Wringer
Pytter Feddes
1679
Yfke Jelles Jeddema: grootmoeder van het Hannemahuis
Op 27 maart 1681 kocht Eva (Yfke) Jelles Jeddema, jongedochter (dus nog niet getrouwd) binnen Harlingen, een dubbele woning in de Hofstraat. De kamer van Harcke Zierx was ten oosten, de Hofstraat ten zuiden, Trijntie Doedes gekocht huis ten westen en het hoekhof ten noorden ten naasten. De dubbele woning bestond uit twee kamers cum annexis, belast met 30 stuivers eeuwige jaarlijkse grondpacht van de stad Harlingen, en de ene kamer bezwaard met een jaar huur, die in mei 1681 aanving tegen 10 goudguldens per jaar, voorts met ‘actien, servituten en gerechtigheden daertoe en aan behorende’, gekocht van Abbe Douwes Rogh schipper cum uxoris, voor de somma van 140 goudgulden, te betalen in drie termijnen.[35]
Yfke Jelles Jeddema trouwde op 20 augustus 1681 in Harlingen met Theotardus (Tjeerd) van der Sluis (overl Harlingen 12 maart 1692), doctor-advocaat voor het Hof van Friesland. Ze kregen een aantal kinderen:
Foekje Tjeerds van der Sluis, volgt IIIa
Trijntje Tjeerds van der Sluis, volgt IIIb
Fedde Tjeerds van der Sluis, volgt IIIc
Jelle Tjeerds van der Sluis, volgt IIId
Aafke Tjeerds van der Sluis, volgt IIIe
IIIa Foekje Tjeerds van der Sluis, van Arum, tr 1715 Augustus Simonides Braak, afk Bolsward. Foekje Tjeerds en Augustus Braak erfden Sytzamastate in Arum.
IIIb Trijntje Tjeerds van der Sluis (1682-1730), tr 1703 Jan Jansen Scheltema.
IIIc Fedde Tjeerds van der Sluis, geb. 1683, overl. 2 jan1737, gedoopt op belijdenis te Wommels 15-02-1715, 1709-1737 grietenijsecretaris van Hennaarderadeel, 1706 advocaat Hof van Friesland, volmacht naar de landdag voor Hennaarderadeel, vertegenwoordigt Wommels naar gereformeerde classis in Franeker, tr 1715 Beitske Pieters Mets.
IIId Jelle Tjeerds van der Sluis, tr 1e Acke Paludanus, tr 2e 1725 Goikien Beilanus.
IIIe Aafke Tjeerds van der Sluis, van Arum, tr 04-12-1712 Pieter Jacobs Hibma, afk Midlum.
In het Stemkohieren 1698 Sexbierum (Barradeel) stem nr 28, Latsma, 1 stem, zakelijk gerechtigden: Eva Jelle Jeddema, weduwe van dr Van der Sluis, eigenaar. In Stemkohieren 1728 is haar zoon Jelle van der Sluis eigenaar van Latsmastate.
Na de dood van Tjeerd van der Sluis in 1692, trouwde Yfke in 1699 voor het Gerecht van Harlingen met Pilippus Lucas, Attestatie afgegeven op 11 februari 1699, Philippus Lucas, afk Harlingen, en Iefke Jelles Jeddema, afk Arum, opmerking : met attestatie vertrokken.
Yfke overleed in 1719 op Sytzamastate te Arum. Haar dochter Trijntje Tjeerds van der Sluis (1682-1730), afkomstig van Arum, trouwde in 1703 met Jan Jansen Scheltema. Hun dochter Elisabeth Jans Scheltema (1718-1789) trouwde in 1743 met Sjoerd Hannema (1721-1794). Elisabeth Scheltema erfde in 1744 het meest westelijk gelegen huis van de drie panden die later onderdeel zouden worden van Voorstraat 56, het huidige Gemeentemuseum het Hannemahuis. Dat maakt Yfke Jelles Jeddema als het ware tot ‘de grootmoeder van het Hannemahuis’.
Antje Jelles Jeddema
Antje Jelles Jeddema (geboren Harlingen ca 6 juli 1663 – overl Harlingen 28 juni 1693) was, na de dood van haar ouders in 1666, tot december 1677 in de kost bij haar tante Janke Jelles Jeddema, weduwe van Gijsbert Jurjens Fontein, die daarvoor in ieder geval vanaf 1674 150 gulden per jaar kreeg, naast onkostenvergoeding voor “nooddruft” voor Antje. Vanaf december 1677 was Antje in de kost bij haar nicht Marijke Gijsberts Fontein, dochter van Janke Jelles Jeddema, die daarvoor een onkostenvergoeding van 150 gulden ontving. Misschien was tante Janke Reijners Jeddema vanaf december 1677 zo ziek, dat zij niet meer voor Antje kon zorgen, want een jaar later, op 7 december 1678 overleed zij.
Antje verkreeg op 20-jarige leeftijd in 1683 veniam aetatis. Op 20 februari 1683 compareerden op de secretarie te Harlingen Jurjen Claeses Fontein, koopman, als gewezen curator over Antje Jelles Jeddema, en Antje Jelles Jeddema (Nedergerecht, invnr 169, fol 98-98v). Ze verklaarde dat Jurjen Claeses Fontein behoorlijke rekening had gedaan van de administratie die hij over haar goederen had gehad en aan haar had overgeleverd.
Op 6 juli 1684 trouwde Antje met koopman en reder Jacob Romckes Braam (geb ca 1656, overl Harlingen 27 mei 1727). Voor Jacob Romckes was het zijn tweede huwelijk[36]. Antje kreeg met hem drie kinderen die de volwassen leeftijd niet bereikten. Antje overleed op 28 juni 1693, een week voor haar 30-ste verjaardag, en werd in de Grote Kerk in Harlingen begraven. Een jaar later, op 8 juli 1694, overleed op 8-jarige leeftijd haar dochtertje Trijntje Jacobs Braam, ze werd begraven bij haar moeder, broertje en zusje.
Jacob Romckes hertrouwde voor de derde keer op 27 februari 1697 met Antje Reijners Fontein (geb 10 november 1676).
Kinderen uit het derde huwelijk:
1. Froukjen Jacob Braam
2. Romke Jacobs Braam
3. Dr Regnerus (Reiner) Jacobs Braam
4. Claas Jacobs Braam
Jacob Romkes Braam overleed Harlingen 27 mei 1727.
Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Familie De Clercq en aanverwante families, toegangsnummer 255, invnr 1019 Inventaris en scheiding van de nalatenschap van Jacob Romkes Braam, koopman te Harlingen. 1727, 1728. Aant. Gedaan door zijn kinderen: Froukjen, Romke, Reyner en Klaas Braam. De te verdelen nalatenschap bedraagt: f. 96124-8-8. 1 stuk.
Opmerking:
Aagje Franses Templar (overl 21 december 1667) was gehuwd met Jan Jansen de Boer (Agricola) (overl Harlingen 8 januari 1667). Hun dochter Antje Jans Agricola trouwde in 1672 met Philipus Lucas de He(e)re, geboren omstreeks 1650, koopman en mr. brouwer te Franeker, overl Franeker na 25-01-1703. Zij kregen een zoon: Jan Jansen Agricola, later Scheltema (= achterneef van Yfke), geboren ..-02-1658, burger van Franeker 1681, leraar Doopsgezinden en koopman te Franeker, overl Franeker 08-08-1694, trouwt 31-07-1680 Franeker: Tetje Jacobs Tjesma, geboren 21-12-1662, overl Harlingen 12-12-1702, dochter van Jacobus Jans en Elisabeth Paulus Bogarda.
Uit dit huwelijk o.a.: Jan Jansen Scheltema (= achterachterneef van Yfke), trouwt 1703 (attestatie afgegeven gerecht Harlingen: 10-11-1703) Trijntje Tjeerds van der Sluis, afkomstig van Arum (= dochter van Yfke Jelles Jeddema en Tjeerd van der Sluis), kinderen: a. IJfke (Eva) Jans Scheltema, geboren Harlingen 6-3-1711, doopsgezind gedoopt Harlingen 28-1-1747, overl Harlingen 13-11-1752 (= kleindochter van Yfke); trouwt Harlingen 19-07-1739: Freerk Dirks Fontein.; b. Elisabeth Jans Scheltema, geboren Harlingen 14 juli 1718, doopsgezind gedoopt Harlingen 30-1-1752 (= kleindochter van Yfke), overl Harlingen 12-4-1789, trouwt 03-11-1743: Sjoerd Johannes Hannema.
Laatste wijziging 14/08/2011 11:08u
Noten bij ‘ Een bijzonder rijk doopsgezind weesmeisje’
[1] Waarschijnlijk is Yfke Jelles Jeddema geboren in 1659. Haar ouders Jelle Reijnders Jeddema en Trijntje Franses Templar trouwden op 27 april 1656 in Harlingen. Op 28 mei 1677 werd Yfke voor het Hof van Friesland mondig gemaakt. Ze moet dan 18 jaar geweest zijn. In het Friese recht kon een meisje met 18 jaar de meerderjarigheid verkrijgen.
[2]Jelle Reijnders Jeddema overleed 22 september 1666, zijn vrouw Trijntje Franses Templar (of Tempelaer) was gestorven op 14 maart 1666 en begraven in de Grote Kerk Harlingen, zie www.kleinekerkstraat.nl > bewoners, Begraaflijst vd Gaast. Philippus Lucas wordt in de aanhef van de akte van 27 juni 1679 een aangetrouwde neef van Yfke genoemd. Volgens www.harlingerrijkdom.nl is Philippus Lucas de He(e)re (ca 1650-na 1703) in 1672 getrouwd met Antje Jans Agricola (1665-1737), dochter van Jan Jansen de Boer (Agricola) (ca 1632-1667) en Aachje Franses Templar (1636-1667), een oom en tante van Yfke Jelles Jeddema van moederszijde. Yfkes moeder Trijntje Franses Templar en Aachje Franses Templar zijn beiden dochters van Frans Reiners Templar en Yfke Johannes Tjesma (Tjessema). [3] De portretten van Claes Jurjens Fontein en zijn vrouw Antje Reijners Jeddema, met het zilveren knottekistje ter ere van hun huwelijk in 1646, zijn in Gemeentemuseum het Hannemahuis. Claes Jurjens Fontein (geb Harlingen 24 februari 1616, overl Harlingen 2 november 1670) was koopman, grondbezitter, en schepen van Harlingen.
[4] Tresoar, Archief Nedergerecht Harlingen, Weesboeken, inventarisnummer 169, folio 36-98: 27 juni 1679 akte van overlevering aan Yfke Jelles Jeddema.
[5] Jan Dirksen Roorda, zoon van Dirk Jansen Roorda, goudsmid te Sneek en Maycke Pistorius, trouwde 21 januari 1672 te Harlingen Trijntje Hendriks Hengeveld, dochter van Hendrik Jansen Hengeveld, mr bakker en Lijsbet Dirksdr. ; werd meester op 5 april 1653, laatste vermelding: overleden voor 13 mei 1684, zie H.P. ter Avest, Harlinger zilver, Harlingen 1996, p. 22, nr 24.
[6] Janke (of Janneke) Reijners Jeddema (geb Leeuwarden 1634, overl Harlingen 7 december 1678), dochter van Reijner Jelles Jeddema en Aefke Jacobs, op 16-04-1654 gehuwd met Gijsbert Jurjens Fontein (geb Harlingen ca 1625/1626, overl Harlingen 20-10-1669), koopman en grondbezitter, leraar doopsgezinden te Harlingen. Jancke was een jongere zuster van Antje Reijners Jeddema (geb Leeuwarden 11-04-1629, overl Harlingen 30-01-1660), die getrouwd was met Claes Jurjens Fontein (geb Harlingen 24-02-1616, overl Harlingen 02-11-1670). De twee zusjes Reijners Jeddema waren dus getrouwd met de twee broers Jurjens Fontein!
[7] Reinier Claeses Fontein (geb Harlingen 25 januari 1655-overl Harlingen 20 september 1727), zoon van Claes Jurjens Fontein en Antje Reijners Jeddema, gehuwd 1. met Ybeltje Pieters Hoogstra (overl 1681/1688), gehuwd 2. met Tettje Dirks uit Harlingen. Reinier Claeses Fontein was zoutzieder, koopman en reder, grondbezitter, leraar doopsgezinden te Harlingen, mede-oprichter Friese Doopsgezinde Societeit in 1695. Zie: www.harlingerrijkdom.nl. Hij betaalde in 1675, 1676 een bedrag van 200 gulden voor een jaar huur van het ‘groot huys’ tegenover het Raadhuis (Weesboek 169, fol 39), in 1677 150 gulden voor huur van het groot huys, zonder het gebruik van de zolders (fol 43v), in 1678 140 gulden (fol 46v).
[8] Dr Valerius Renici, tot advocaat beëdigd 10 oktober 1649, oudste advocaat, overl 4 januari 1699.
[9] Yfke was dus in mei 1677 18 jaar oud, haar geboortejaar zal dus 1659 zijn.
[10] S.J. Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche Rechtsgeschiedenis, Haarlem 1888.
[11] Rendant: hij die verplicht is tot rekening en verantwoording.
[12] Philippus Lucas de He(e)re (geb ca 1650-overl Franeker na 25 januari 1703), koopman en mr brouwer te Franeker, trouwt op 8 november 1672 te Lutjelollum (Franekeradeel) met een nichtje van Yfke Jelle Jeddema: Antie Jans Agricola (geb november 1655- overl 28 november 1737), dochter van Jan Jans Agricola (ca 1632-1667) en Aachje Franses Templar (1636-1667), zie www.harlingerrijkdom.nl > Scheltema.
[13] Pieter Feddes, mr brouwer en burger te Harlingen, lidmaat Vlaamse doopsgezinde gemeente, in 1675 aangeslagen voor 16.000 car:gls, overl Harlingen 1686; trouwt op 21 januari 1665 voor het gerecht van Harlingen Dyne (Dingen) Tjebbes Dreijer, afk Harlingen, zie www.harlingerrijkdom.nl > genealogie Dreijer.
[14] Taeke Wybrants Jellema, bakker, overl 1683, vroedsman 1672-1675, 1680-1682, burgemeester 1676-1679, 1682-1683.
[15] Augustijn Pieters Brouwer, overleden 1694, vroedsman 1663-1666, 1675, 1680-1685, 1690, 1694, burgemeester 1667-1670, 1676-1679, 1686-1689, gezworene gemeensman. 1671-1674.
[16] Focke Claese Boucamp / Bolcamp: Proclamatie op 23 november 1661, Focco Claeses Bolcam, afk Franeker, en Lolckje Pyters, afk Leeuwarden; opmerking : zij is geboren te Sneek. Ondertrouwregister Gerecht Franeker 1658-1677, Inventarisnr.: DTB 245.
[17] Tjesse Joannes Tjessema, een broer van hun grootmoeder van moederszijde, was tevens een van de twee voogden (curatoren) van Yfke, Antje en Reinier Jelles Jeddema, zo blijkt uit het slot van de akte van overlevering van goederen in het Weesboek, inv.nr 169. De andere voogd was Claes Jurjens Fontein, na diens dood opgevolgd door Jurjen Claeses Fontein. Voor een zilveren knottekistje met opschrift “ Getrouw tot in deer doot Anno 1647 Tiesse Johannes Tiessema”, zie Friezen uit vroeger eeuwen, p. 747, nr 5425 (bron Catalogustentoonstelling van Friesch zilver 1927, 15 aug-15 sept.). Tjesse Joannes Tjessema bewoonde een zate in Oosterbierum, zo blijkt uit Weesboek 169,fol 56: er worden in 1674 bedragen betaald voor de levering van hout en een vloer in de binnenkamer en pannen ‘aen ’t huys op de sate bij Tjesma leven gebruykt’.
[18] Frans Reyners Templar (Tempelaer) was de vader van Trijntje Franses Templar, dus de grootvader van moederszijde van Yfke, Antje en Reyner Jelles Jeddema. Op 10 maart 1633 trouwde hij in Harlingen Yfcke Johannis Tyesma (Tjesma, Tjessema), Trouwregister Gerecht Harlingen 1632-1645, Inventarisnr.: DTB 314.
De naam Templar / Tempelaer komt van oudsher voor in Noord-Brabant, in 1593 in de Weesboeken van Harlingen in een doopsgezind milieu, met wortels in Gestel (N-Br) en omgeving, zie genealogie Tempelaar Bergwerff, gevonden op: http://tempelaar.cadicto.nl/Gestel.htm
[19] Yfke Joannes Tjessema en Tjesse Joannes Tjessema waren ongetwijfeld broer en zus.
[20] Zoete Franse wijn uit de streek tussen Lot en Garonne. Zie: ‘De Verstandige Kock’, onderdeel van ‘Het Vermaekelijcke Landleven’, Amsterdam 1668 (en vele herdrukken tussen 1668 en 1720). Gevonden op: http://nl.nntp2http.com/culinair/2005/11/9c0c4bed98b5d818cc56f5d67c1fcdff.html.
[21] Bratten, van bourat (burat): halfwollen stof van de Leidse grein-nering met zijden ketting en kamgaren inslag uit Spaanse wol, in platbinding of keper geweven, zie:.P.J.M. van Gorp, ‘ Belangrijke wollen stoffen geweven in West-Europa in de 16de en 17de eeuw, verklaring van de stofnamen, alfabetische lijst van wollen stoffen uit die periode’, in: Bulletin Stichting tot behoud van monumenten van bedrijf en techniek in het zuiden van Nederland, nr 33, juni 1990, p. 714.
[22] Speldwerk: kantklossen met behulp van spelden.
[23] Pieter Jacobs Clinckhamer, leerling 1 november 1661 bij mr Jan Dirksen Roorda, meester 4 januari 1672, zie: H.P. ter Avest, Harlinger zilver, Harlingen 1996, p. 23, nr 29.
[24] Dirck Rafaëlsz Camphuysen (Gorinchem 1586-Dokkum 19 juli 1627), Stichtelijke rijmen, 1624 (en vele herdrukken).,
[25] Arien Hansen van Hemert, afk Harlingen, trouwt op 7 januari 1675 te Harlingen met Heiltie Franses d’ Adam, afk Harlingen, Trouwregister Gerecht Harlingen 1661-1680, Inventarisnr.: DTB 316.
[26] Tittie Taakes Jellema, afk Harlingen, trouwde op 2 juli 1676 met Sierk Pieters Nauta, afk Harlingen, Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: DTB 332. Tussen 1677 en 1687 kregen ze negen kinderen, van wie er een aantal in de eerste levensjaren overleden.
[27] Machaier: Volgens een verklaring in het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT) is machaier een oosters weefsel. Het woord is afgeleid van het Arabische Muchayya. In de 18e eeuw zou het vermoedelijk gebruikt kunnen zijn om er een soort wollen stof van mindere kwaliteit mee aan te duiden. De naam wordt ook wel in verband gebracht met mohair of moire. In zijn boek over de Zaanse volkstaal uit 1871 geeft G.J. Boekenoogen de volgende verklaring van Machaai of Mochaai. “Zekere geweven stof, gebloemd damast, dat in verschillende kleuren en patronen verkrijgbaar is. De stof wordt thans niet meer vervaardigd, doch er zijn nog vele kledingstukken van machaai bewaard gebleven”. Ook geeft hij een aantal prijzen van stoffen uit een Jisper boedelinventaris uit 1730. Machaai kost ƒ. 1.0.0, kalemink, een stof waaraan bovenstaande omschrijving ook doet denken, ƒ. 0.9.0 per el en sargie de Niem ƒ. 0.18.0 per el. Dat machaai volgens Boekenoogen inderdaad geen goedkope stof was blijkt uit zijn volgende citaat, “me grootvader had een hemdrok van machaai en daar was hij heel groots op”. Volgens overlevering zijn de fraaie eind 18e, begin 19e eeuwse geglansde wollen damasten vrouwenrokken en hemdrokken met grote bloemen, die o.a. in de collectie van het Westfries Museum bewaard zijn gebleven, gemaakt van kalemink. Dat er meerdere vrouwenrokken en hemdrokken bewaard gebleven zijn duidt erop, dat men waarde aan deze kledingstukken en dus aan deze stof hechtte. Bron: “Problemen bij de interpretatie van enkele in de 18de-eeuwse boedels voorkomende stoffennamen”, gevonden op: http://www.oudhoorn.nl/wfon/1991/wfon1991_137_140.php
[28] Dieuwerke Cornelis Wyngaerden, afk Harlingen, trouwde op 18 maart 1677 met Sybbe Syes Hilma, afk Harlingen, Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708,Inventarisnr.: DTB 332. Siebe Sijes Hilma, mr koekbakker, vroedsman 1686-1690, gezworene gemeensman 1691-1694, 1699, burgemeester 1695-1698, 1700-1702.
[29] Sierk Pieters Nauta, apotheker, overl 1700, vroedsman 1687-1689, 1692, 1697-1699, burgemeester 1689-1691, 1693-1696, 1700.
[30] Anker = circa 38,75 liter. Een halve anker = 19,37 liter.
[31] Gouke Claasen Braam, geb Harlingen 1641/1642, trouwt op 29 april 1665 voor het gerecht van Harlingen met Grietje Sjoerds, afk Harlingen.
[32] Maria Gijsberts Fontein, geb Harlingen 1658/1659, overl Harlingen 1739, dochter van Janke Reijners Jeddema en Gijsbert Jurjens Fontein, trouwde op 8 september 1680 voor het Gerecht Harlingen met Gillis Willems Vermeers, geb Amsterdam 1654/1655, burger van Harlingen, blikslager 1678, koopman en bewindhebber WIC te Harlingen, diaken doopsgezinden te Harlingen, overl Harlingen 28 januari 1722.
[33] Janke Reijners Jeddema overleed op 7 december 1678, grafsteen in de Grote Kerk Harlingen, “Anno 1678 den 7 december is gestorven de eerbare Janneke Reijners E..ema de wed.. van …e…jaer ende leit hier begraven”, zie: Friezen uit vroeger eeuwen, nr 2415.
[34] Jan Jansen De Boer (Agricola), geb ca 1632, koopman en zoutzieder te Harlingen, overl Harlingen 8 januari 1667, trouwt 9 april 1654 voor het gerecht van Harlingen Aachien Franses Templar, geb 5 maart 1636, overl Harlingen 20 december 1667, dochter van Frans Reiners Templar en IJffke Johannis Tjesma (tante van Yfke Jelles Jeddema, want een zus van haar moeder Trijntje Franses Templar).
[35] Tresoar, Nedergerecht Harlingen, Proclamatieboeken, inv.nr241, fol 158v.
[36] Zijn eerste echtgenote was Martje Pieters Dreijer (geb 1663, overl 3 mei 1683, 20 1/3 jaar oud, begraven te Sneek, zie: Friezen uit vroeger eeuwen, p. 374, nr 2488.
De stoffenwinkel van Grietje Jacobs de Langhe, weduwe van lakenkoopman Doede Sipkes Hoitema (1690)
door Jeanine Otten (25 juli 2010)
Dankzij de inventaris van de stoffenwinkel van Grietje Jacobs de Langhe, weduwe van de Harlinger lakenkoopman Doede Sipkes Hoitema, weten we wat er in Harlingen in 1690 aan textiel te koop was: Kamper linnen, carsaij (groffe wollen stof, waarschijnlijk in Kersey (Engeland) gemaakt), calemink (glanzende wollen stof), serge (gekeperde wollen stof), grein (wollen stof in platbinding, vaak geglansd), sargies de daen (= sargie d’ Nimes (wollen stof uit Nimes), saij (lichte gekeperde wollen stof), Manchester baai (ruwe wollen stof in platbinding), laken (wollen stof van gekaard garen in platbinding), camelot (in platbinding geweven, gladde stof), polemite (geverfde camelot), damast, beddentijk, zijde. Door gebrek aan gegevens is de winkel nog niet gelocaliseerd, zo is er nog geen koopakte van een huis gevonden, dus mogelijk was het huis en winkel gehuurd. Er was een rijkdom aan verschillende stoffen in deze 17de-eeuwse stoffenwinkel, in de inventaris worden eigentijdse benamingen en de prijzen per el gegeven. De voorraad in de stoffenwinkel werd gewaardeerd op 1048 gulden, 2 stuivers, 4 penningen. Grietje Jacobs de Langhe had een zilveren oorijzer en een zilveren ‘sydsulver’, een vrouwensieraad bestaande uit zilveren kettingen aan een haak die men aan de rokband kon bevestigen en twee psalmboeken met zilveren kettingen en beslag. De beschreven garderobe van Grietje Jacobs de Langhe was, ondanks de nabijheid van de stoffenwinkel, niet zeer uitgebreid. In de vooropkamer stond een klavecimbel, een kostbaar muziekinstrument, en verder was er een voorraad van 42 kazen. Wijlen haar man Doede Sipkes Hoitema sympathiseerde met de Labadisten die op de Thetinga- of Waltastate bij Wiuwert woonden, in zijn huis in het nabijgelegen Britswert mochten zij zo nu en dan godsdienstoefeningen houden.
Een stoffenwinkel, schilderij door Matthijs Naiveu, 1709, doek 53 x 62 cm, coll Stedelijk Museum de Lakenhal, Leiden.
Ontzegelinge van slotten en vervolgens beschrijvinge van goederen gedaen ten overstaen van de praesiderende burgemr Asperen[1] als commirs: geadsocieert met Alexander Widenburgh secrts, ten sterfhuijse van Grijtie Jacobs wed: w: Doede Sipkes[2], ter praesentie van Sijbren Sipkes en Watse Hessels als geauthoriseerde curator[en] over Sipke, IJttie[3] en Marta[4] Doedes alle voorschr Doede Sipkes voorkinderen, als mede ter praesentie van Hendrick Pijtters Donker als Curator over Tijmen de Lange[5], broeder van Grijtie Jacobs en dat van alle sodanige goederen, actie en Credijtten als aldaer bevonden sijn, te weten soo van Grijtie als Doedes goederen, sijnde daervan de aengevinge gedaen door Auck Folkes, als aldaer ten sterfhuijse wonende, de welke onder Eede belooft heeft, om alles getrouwel[ijk] te sullen op en aengeven: waer op alsoo tot de beschrijvinge in navolgende manieren is geprocedeert ; actum den 29 Aprilis 1690.
In de kamer:
een paer groene gordijnen met een rabath
twee dekens een Spaense met een Japonse
twee kussens
(fol 1v)
een kantoor
een hollanse kas [kast]
twee dekens int rol bedsteed
seven stoelen
een eeken [eiken] perske
een spiegel met twee glasen flessen en een kantie [kannetje]
een sak met brijven bij Henddrik Pijtters [voogd van Tijmen de Lange] naegesien rakende het sterfhuijs van Jacob de Lange[6] en doen alle geinventariseert, doch nu meest onwis
Een laed met oude brijven van geen belang
Sestien lakens waer onder twee op de bleeck sijn
Twee dopkes tafellakens met een kas[t]doek
vier peuldoeken
ses hembden met een glasdoek
acht sloopen
seven witte schorteldoeken
veertien servetten
(fol 2)
[In de marge: dese afgelinieerde goederen raken Grijtie Jacobs alleen]
{tien silveren lepels
{een silveren onderriem waeraen een tasch met een silveren beugel
{een silveren kooker waarop twee silveren hechten messen
{een silveren haeck met vier silveren kettinghs
{een dito kettingh met een silveren psalmboekje
{een silveren scheerke met een naelde kooker
{een silveren kistie waerin
{vijff gouden ringen
{twee paer gouden knoopkes
een verkeerde Jacobus
een gouden ducaet
een silveren beeker met een brandewijns kroes
vijff valueerde [gevalideerde; de waarde bepaald] rijxdaelders
een dito dubbelde
vijff stuckjes oud geld met een silveren penning
twee psalmboeken met silveren kettinghs en beslagh
(fol 2v)
[in de marge: dese sijn mede Grijtie Jacobs goederen]
{een roode en blauwe sampt bajen rock
{twee swarte heer saijen schorten
{twee coleurde schorten
{twee dito Dolphijnen
{een dito slecht swart
{een greinen schorteldoeck
{twee paer halfmouwen
{een overlijff met een onderst
{een paer swarte breiden handschoenen
{een bontgevoerd manteltie
{een dito greine
De vooropkamer
twee bedden met twee peulen
[in de marge: dese sijn Doede Sipkes goederen volgens verclaringe van Auck Folkes]
{een Japonse en een Spaense Deeken
{ses stoelkussens
{een klaversimmel [klavecimbel]
{een bonte ronde tafel
(fol 3)
[in de marge; dit sijn ook Doedes goederen]
{een geferfde kas
{een tinnen schotel
{een suijkerpot en oliekantie
{een strijckijser
{een groen schoorsteenkleed
{een paer kousen
{twee stoffers met een borsteltie
{een murmerde kas [gemarmerde kast] waerin
{elleff mans hembden
{twee dito
{seven laekens
{twee peuldoeken
{twaleff servetten
{twaleff sloopen
{drie tafellakens
{ses vrouwen hembden
{twee witte schorteldoeken
{een bierkanne
(fol 3v)
Wollen
[in de marge: desen als voren]
{twee rocken met een broek
{een reisrock
{ses silveren lepels
{een silveren kooker met een naeldekooker
{twee silveren kettinghs met een haek
{een silveren kroes
{drie maeckte stucken silvergelt
Een groote silveren beeker haer te samen competerende
Een silveren oorijser
Brijven
Een obligatie tot laste van dese provincie gedateert den martij 1672 door Cessie aen Doede Sipkes overgedragen ter summa van f 600-0-
Een huijrcontract bij Doede Sipkes cum uxore gemaeckt als verhuijrders, met Jentie Hoites wegens de pastorie landen tot Bridsert van den 8 octob 1685[7].
(fol 4)
Een dito van de selve landen bij Doede Sipkes als huijrder met D[ominee] Petrus Adema pastor tot Bridsert van den 15e 7ber 1688.
Een Coop en ingelost reversael brijff wegens een kamer op Rapenburgh staende, bij de overledenen echtel[ieden] aengecocht van Gouke Braem[8] voor fijff en dartich goltgld van den 7e maij 1687.
Een Cessie bij Douwe Jansen tot Stiens aen Doede Sipkes cum uxore gepasseert van den 15e April 1689 tot laste van ver[noe]mde Douwe houdende, continerende vijff hondert Car gld.
Twintigh lesse keesen [Leidse kazen]
Dartien grouwe groene [kazen]
Vier tesselsche [Texelse kazen]
Drie dito grouwe [kazen]
Een en een halve leijse [Leidse kaas]
Een soetemelx [zoetemelkse kaas]
Een bont schoorsteenskleed
Een schuldboek waerin noch eenige posten onbetaelt sijn, die Auck Folkes soo veel doenlijk aenneemt in te vorderen, off hetgene betaelt moet worden, onder quitantie te voldoen, waer mede de Curators te vreden sijn.
(fol 4v)
Warderinge van de winckel de welke Auck Folkes is toegetauxeert, door de old Burgemr Jan Sijmens[9] en Roeloff Lieuwes beide winkeliers onses stads de welke bij Manuale stipulatie belooft hebben in handen van voors Commissaris Asperen aen alles na haer beste geweten te sullen tauxeren en warderen: actum eodem die ut ante na noen.
Elleff ellen rood kamper leeuw de ellen 21 ½ stuivers, bedraeght f 11-16-08
Achtien ellen dito kroon de ellen 18 stuivers bedraeght f 16-04-00
Ses en half ellen linnen de ellen drie stuivers tien penningen f 1-03-08
Seven en dartigh ellen coleurd linnen, de ellen als voren tot f 6-04-02
Drie en dartigh ellen swart linnen de ellen als boven bel[oopt] f 5-19-10
Noch vier en twintich en een half ellen dito a ellen 4stuivers ad f 4-18-00
Een en twintich en een half ellen dito de ellen als boven f 4-04-00
Negen en twintigh ellen kampen linnen de ellen 3 stuivers f 4-07-00
1 Lateris f 55-06-12
(fol 5)
Acht en veertigh ellen wit rouw linnen de ellen a 4 strs, 8 penn f 10-16-00
ses ellen grauw a 12 strs de ellen f 3-12-00
vier ellen blauw Carsaij a 17 strs de ellen f 3-08-00
6 1/2 ellen swart caleminck a 28 str de ellen f 9-02-00
19 ellen ses draedts grof kerein d’ ellen een gld sestien strs f 34-04-00
Seven en een varndel polijmijtgrein a 18 strs de ellen f 6-10-08
Veertien ellen en een varndel terneit luick saij a 14 strs d ellen f 9-19-08
15 ¾ ellen groen luick saij als boven f 11-00-08
12 ½ ellen sargies de daen a 22 strs de ellen beloopt f 13-15-00
Ses en half ellen dito sargies a 24 strs de ell f 17-16-00
23 ½ ellen vijff draedts grof kerein a 42 strs de ellen f 49-07-00
13 ½ ellen minder soort vijff draedts grein a 32 strs d ellen f 21-12-00
3 ¾ ellen rood sargie de daen a 32 strs ijder ellen f 6-00-00
Vier ellen blauw kroon saij a 24 strs f 4-16-00
3 ¼ terneid Cijppers saij a 26 strs d ellen f 4-04-08
2 Lat[eri]s f 196-03-00
(fol 5v)
Vijff witte Spaense Dekens tot vijff glds 8 strs ijders f 27-10-00
Drie dito to vijff glds ijder f 15-00-00
Ellef dito kinder deekens tot 26 strs ijder f 14-06-00
Drie dito ijder als boven f 3-18-00
Drie groene Deekens tot 4 glds ijder f 12-00-00
Twee dito ijder tot ses gld f 12-00-00
Twee kindere Deekents tot een gld ijder f 2-00-00
Een lap bussels tot f 1-10-00
Negen ellen groen baij tot 18 strs f 8-02-00
17 ½ ellen rosbaij tot 10 strs d ellen f 8-15-00
10 ellen blauw bussels tot een gld d ellen beloopt f 10-00-00
Drie ellen geel mancester baij tot 13 strs d ellen f 1-19-00
26 ellen rood mancester baij, d ellen 13 strs f 16-18-00
Vier ellen blauw bussels van 20 strs de ellen f 4-00-00
3 Lateris f 137-18-00
(fol 6)
Vier ellen roodscharlaken mancester baij a 22 strs d ellen f 4-08-00
Ses ellen dito Colcester a 27 strs f 8-02-00
Een lap rooslaken tot een Car: gld f 1-00-00
Dartigh ellen monch a 16 strs d ellen f 24-00-00
Eenige lapjes t samen tot f 1-15-00
Vijff en half ellen Carsaij d ellen 15 strs f 4-02-08
11 ½ ellen rood Colcester baij tot 17 strs d ellen f 9-15-08
Diverse lapjes laken tot f 6-13-00
11 ½ ellen ros mancester baij tot 13 strs d ellen f 7-09-08
12 ½ ellen blauw voor a 13 strs d ellen f 8-02-08
Twee lapjes groff baij tot f 1-16-00
15 ½ ellen blauw wollen werp d ellen van 11 strs beloopt f 8-10-08
23 ½ ellen grijs smallacken d ellen 20 strs bed:[raagt] f 23-10-00
Twee groene spreden t samen f 3-15-00
15 ½ ellen mancester swart baij d ellen 13 strs bel:[oopt] f 10-01-08
4 Lat[eri]s f 123-01-00
(fol 6v)
34 ½ ellen boesel a 10 strs d ellen f 17-05-00
9 ellen swart voer van 13 strs ijder f 5-17-00
15 ellen vodde baij tot 5 str de el f 3-15-00
12 ¼ ellen swart draget d ellen tot 18 strs beloopt f 11-00-08
Twee ellen roos laken tot f 1-14-00
6 ½ ellen blauw laken tot 42 strs d el f 13-13-00
12 ellen lever coleurs laken d ellen tot 4 Car: gld f 48-00-00
4 ¼ ellen ros noordts laken tot f 8-00-00
6 ellen ros Dosijn tot f 9-00-00
Ses ellen groff baij tot 10 strs de ellen f 3-00-00
5 ¼ ellen geverff pij tot 8 strs d ellen f 2-02-00
55 ½ ellen engelse sargies tot 20 ½ strs d ellen beloopt f 56-17-12
6 ½ orangie boesel a 9 strs de ell f 2-18-08
4 ½ ellen groen plets a 10 strs d ellen f 2-05-00
11 ½ ellen rood Carsaij de ellen van 18 strs bel: f 10-07-00
Twee ellen min een varndel swart Carsaij tot 18 str d ellen f 1-11-08
[opgeteld:] f 197-06-40
4 ellen ros Carsaij tot 17 strs de ellen f 3-08-00
[opgeteld:] f 200-14-04
(fol 7)
Drie ellen sargie tot 19 ½ strs de el f 3-01-08
5 ¾ ellen smal carsaij tot 15 strs de ellen f 4-06-04
66 ellen plets tot tien strs f 33-00-00
6 ¼ ellen plets tot tien strs f 3-02-08
3 ½ ellen violet Carsaij d ellen tot 22 str d ellen f 3-17-00
2 ¼ ellen swart laken tot f 5-12-00
3 ellen groen d ellen 4 gld f 12-0-00
Een lap rood buffels tot f 1-04-00
19 ellen ras de dolphijn tot 16 strs d ellen bel:[oopt] f 15-04-00
9 ellen turx Coleurd grein van 26 strs d ellen f 11-14-00
7 ½ ellen Coleurd polijmijt van 22 strs d ellen beloopt f 8-05-00
Vijff ellen Coleurd Sijet de ellen 17 strs beloopt f 4-05-00
11 ½ ellen sijden smal michai tot 34 strs d ell f 19-11-00
Negen ellen dito breed tot 42 strs d ellen f 18-18-
(totaal) f 144-0-04
(fol 7v)
Een lap machai tot f 2-05-00
2 ½ ellen Caleminck a ellen 26 strs f 3-05-00
5 ellen rood damast tot 22 strs d el f 5-10-00
4 ¼ ellen rood luick saij d ellen 19 strs beloopt f 4-00-12
5 ellen smal rood damast d ellen 19 strs f 4-15-00
Drie lapkes tot f 3-12-00
Eenige lapje t samen f 2-10-00
2 ½ ellen blauw luick saij d ellen 14 strs beloopt f 3-15-00
Eenige lappen tot f 0-18-00
Een lapje luick saij tot f 1-16-00
Een lapje groen saij f 1-04-00
32 ellen luijck saij d ellen 14 str f 22-08-00
Een groene lap tot f 1-04-00
1 ½ ellen grein tot f 2-10-00
2 ½ ellen brat tot f 3-10-00
12 ellen sergie du bois d ellen tot 15 strs f 9-00-00
2 ellen Camelot tot 25 strs d ellen f 2-10-00
(totaal) f 72-12-12
(fol 8)
een lapje sargies de najn tot f 3-03-00
een lapje leits heere saij f 6-06-00
een dito tot f 4-00-00
9 ellen swart sargies de najn d ellen 24 strs f 12-12-00
5 ½ ellen geel Cijper saij tot f 6-00-00
13 ¾ ellen groen damast d ellen 15 strs f 10-06-04
Drie ellen gestreept grein d ellen tot 20 strs beloopt f 3-00-00
Elleff ellen bedtheeck d ellen 28 strs beloopt f 15-08-00
12 ½ ellen dito theeck a d ellen een Car: gld f 12-10-00
2 ½ l[oo]d swarte sijde het pond tot negen gld twaleff strs f 24-00-00
12 lood Coleurde sijde tot f 3-12-00
Een pond en ses lood Coleurde sijde tot dartien gld het pond beloopt f 15-14-00
(totaal) f 116-11-04
(fol 8v)
Drie en een half lood watten t pond tien strs f 1-15-00
Bedraeght alsoo de gehele warderinge t’ samen geaddeert
Sijnde in eender summa, een duijsent acht en veertich Caroli guldens twee stuijvers en vier penningen
116-11-04
72-12-12
144-00-04
197-06-04
123-01-00
137-18-00
196-03-00
55-06-12
3-08-00
(totaal) 1048-02-04
Aldus gedaen en geinventariseert de dato als boven doch vertekent den 18 [januaris] 1690 In kennisse van ons commis en sectrs:
(getekend)
Zierk Nauta
abs: secr:
Theodorus Theodori
53) Posthumus
9/[19 januaris (?)] 1690
not:pub.
Bron: Tresoar, Leeuwarden: Nedergerecht Harlingen, inventarisnummer 219, fol 1 t/m fol 8v.
Laatste wijziging 07/06/2021
Noten bij de Stoffenwinkel van Grietje Jacobs de Langhe, weduwe van lakenkoopman Doede Sipkes Hoitema (1690):
[1] Lourens Jacobs van Asperen, mr gortmaker, vaandrig, overl 1692, vroedsman 1665-1671, 1676-1677, 1679-1680, 1685, 1687, 1692, burgemeester 1672-1675, 1677- 1678, 1681-1684, 1688-1691, gezworene gemeensman 1685-1686. F.E. van Ruijven, Harlingen stadsbestuur tot 1814, Harlingen ca 1936.
[2] Na de dood van de moeder van zijn kinderen trouwde Doede Sipkes Heuitema (Hoitema) op 1 november 1685 in Harlingen met Grietje Jacobs de Langhe, afk Harlingen, Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: DTB 332.
[3] Ietje Doedes Hoitema trouwt 27 nov 1698 met Tiepke Wopkes Hansma, afk Bolsward, Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: DTB 332: kinderen: 1. Tiemkien (en Rynckien), ged 5 nov 1699 in Westerkerk Harlingen; 2. Tjeerdtje, ged 29 mei 1701 Westerkerk Harlingen; 3. Wopke, ged 7 okt 1703 Westerkerk Harlingen; 4. Trijntje, ged 15 jan 1708 Westerkerk Harllingen.
[4] Martha Doedes [Hoitema], afk Harlingen, trouwt 19 nov 1702 in Workum met Gerrolt Gerbrands, afk Harlingen, Trouwregister Hervormde gemeente Workum 1658-1704, Inventarisnr.: DTB 859.
[5] Tymen Jacobs [de Lange], afk Harlingen, huwt 14 oktober 1674 Trijntie Jacobs, afk Harlingen, Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: DTB 332; kind: Gritie, ged 4 juli 1675 in Harlingen, dochter van Tymen Jacobs en Tryntie Jacobs, Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1651-1675, Inventarisnr. : DTB 323.
[6] Jacob Juriaens Lange, afk Harlingen, trouwt 18 december 1659 te Harlingen Chatelintje Flooris, afk Workum, Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: DTB 332.
[7] In het huis van Doede Sipkes te Britswerd hielden de Labadisten zo nu en dan oefeningen. Ds Hermannus Lespierre nam met goedkeuring van de classis maatregelen om dit tegen te gaan (bron: J. Reitsma, ‘Johannes Hesener en Balthasar Cohlerus. Een episode uit den tijd der Labadisten in Friesland’, in: De Vrije Fries 13 (1877), p. 106, noot 3: Class acta 2 oktober 1677) (Na overlijden Grietje Jacobs en Doede Sipkes) Stemkohier 1698 Britswerd (Baarderadeel), Stem nr. 5, aantal stemmen: 1, zakelijk gerechtigden: Patroon van Britswerd, eigenaar voor 1/11; Pastorie van Britswerd, eigenaar voor 10/11; Jentie (JENTJE) Hoites, gebruiker.
[8] Gouke Claasen Braam, geb Harlingen 1641/1642, trouwt op 29 april 1665 voor het Gerecht van Harlingen met Grietje Sjoerds, afk Harlingen.
[9] Jan Symens Bylaan, lakenkoopman, overl 1713, vroedsman 1671-1672, 1677-1678, 1683-1690, 1695-1701, 1702+1713, gezworene gemeensman 1673-1676, 1691-1694, 1701, burgemeester 1679-1682.
Jiskjen Cornelis, linnennaaister van het Stads Weeshuis te Harlingen (1704)
Door Jeanine Otten (2 augustus 2010)
Aan het eind van de zeventiende eeuw was Jiskje Cornelis, weduwe van Arent Cornelis, naaivrouw in het Stads Weeshuis van Harlingen. Zij woonde in het weeshuis en overleed in december 1703 of begin januari 1704, waarna op 15 januari 1704 haar boedel werd geïnventariseerd. Omdat ze uit haar huwelijk met Arent Cornelis nog een minderjarige zoon Cornelis Arents had, werd Hessel Cornelis tot voogd over haar nagelaten zoon aangesteld. Misschien was ze bij haar overlijden eind 1703 begin 1704 ongeveer 40 jaar oud, ze trouwde in 1687 (en was toen wellicht tussen de 20 en 23 jaar oud), in 1690 werd haar zoon Cornelis geboren.
Zilverwerk
Uit haar boedel blijkt dat Jiskje Cornelis zeker niet onbemiddeld was. Ze beschikte over geld en zilver en had in haar kamer met bedstee in het weeshuis allerhande meubels. Aan baar geld werd een bedrag aangetroffen van 228 guldens en 6 stuivers. Aan zilverwerk had Jiskje Cornelis een bosje zilveren knopen, een zilveren hartje, een haak en drie ketens (een zogenaamd ‘sydsulver’), een leren koker met zilveren banden, twee zilveren vrouwenmesheften en een zilveren oorijzer. In haar kamer werden tevens enige boeken en een grote bijbel gevonden en haar naaikussen. Voor de verlichting in haar kamer had ze een houten kandelaar, een messing blaker en een blikken blaker, die in de standaard in het blok gestoken konden worden (ongeveer zoals op het schilderij hieronder). Bij de opsomming van haar kleding vallen zes Duitse mutsen op. Dit waren rond 1700 nog kleine mutsen met een klein puntje boven het voorhoofd. Omstreeks 1780 waren deze mutsen geëvolueerd tot een grote luifelmuts (doorsnede 60 a 80 cm) met een brede strook kostbare kant, zo groot als een theetafeltje.
Onroerend goed
Daarnaast bezat Jiskje Cornelis aan onroerend goed twee woningen in Harlingen, een bij de Franeker Poort, de ander in de Tiepelsteeg bij de brouwerij van Hein Piers. De woning bij de Franeker Poort had ze in 1702 voor honderd gulden verkocht aan Johannes Wybes, maar de koper had van de vijf termijnen nog niets afgelost. Tot slot had Jiskje Cornelis een schuld van 25 gulden bij Seike Jansen, meester schoenmaker in Harlingen.
Vrouw naaiend bij kaarslicht, 1650-1655, navolger van Ludolph de Jongh, doek 72.5 x 59.7 cm, Veiling Christie’s Londen, 12 juli 1985, nr 141. Afgebeeld in Het Nederlands interieur in beeld 1600-1900, Zwolle : Waanders, 2001, p. 121, afb. 71.
Het personeel van het Stads Weeshuis
De naaivrouw behoorde tot het personeel van het Stads Wees- en Armhuis in Harlingen, evenals de de Binnenvader en de Binnenmoeder, de bode en de catechiseermeester. In verschillende instructies uit de zeventiende en de achttiende eeuw staan de taken van de Binnenvader en Binnenmoeder van het Harlinger Stads Weeshuis precies omschreven. De instructies voor de naaivrouw, de bode en de catechiseermeester zijn vastgelegd in instructies uit 1856-1857.
De naaivrouw werd benoemd door de voogden van het Stads Weeshuis. Ze was verplicht gedurende maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober dagelijks (uitgezonderd zon- en feestdagen) werkzaam te zijn van ‘s morgens half negen tot ’s middags twaalf uur, en ’s middags van half twee tot ’s avonds zeven uur; en in de maanden november, december, januari en februari van ’s morgens negen uur tot ’s middags twaalf uur en ’s middags half twee tot ’s avonds zeven uur.
Handwerkonderwijs aan de weesmeisjes
De naaivrouw gaf aan de weesmeisje onderwijs in het wollen en linnen naaien, breien, letteren, stoppen, ’en wat verder in eene complete naaiwinkel wordt onderwezen.’ Het letteren en stoppen werd geoefend op zogenaamde letterlappen en stoplappen. Het behoorde tot de opvoeding van een meisje dat zij linnengoed kon merken met initialen en dat zij allerlei patonen kon borduren, bijvoorbeeld op de boorden van mannenhemden. In de praktijk echter waren de weesmeisjes vaak goedkope arbeidskrachten voor de naaivrouw.
De naaivrouw moest zich beijveren om de meisjes zodanig te bekwamen, dat ze zich bij het verlaten van het weeshuis, behoorlijk konden redden met wollen en linnen naaien, breien, letteren en stoppen. En ze moest er voor zorgen dat de zwakke meisjes, die bij het verlaten van het weeshuis niet als dienstboden werkzaam konden zijn, als naaister konden worden gebruikt zodat ze zich in hun levensonderhoud konden voorzien.
De naaiwinkel
De naaivrouw moest zorgen dat in de naaiwinkel gedurende de daarvoor bepaalde tijden niets anders gewerkt werd dan ten dienste van het Weeshuis, ‘zullende de aan haar ter hand gestelde goederen op de meest zuinige wijze gebruikt worden’. Voor het bewaren en opbergen van de goederen had zij het vrije gebruik van een van de kasten die zich in de naaiwinkel bevonden.
Bij ongehoorzaamheid van de kinderen of bij het maken van slecht werk moest de naaivrouw ze met zachtheid en ernst daarover onderhouden. Voor het geval dit geen gunstige uitkomst opleverde, kon de naaivrouw de kinderen in huis laten blijven op tijden dat de goed oppassenden uitgingen, of straffen met strafwerk. Bij ergere misslagen of wanordelijkheden moest ze de kinderen het bezoek aan de naaiwinkel ontzeggen.
Naailes in het Amsterdamse Burger Weeshuis, ca 1903, prentbriefkaart. Collectie Amsterdams Historisch Museum.
De boedelinventaris van Jiskje Cornelis, naaivrouw in het Stads Weeshuis (1704)
(fol 218) Inventarisatie en beschrijvinge gedaen ten overstaen van de burgemr Tomas Huiberts Wijngaarden als Commissaris geadsocieert met de secretaris Dr Arnold van Idsinga in des weeshuys deser stede Harlingen van alle de goederen naegelaten by wijlen Jiskjen Cornelis, in leven weduwe van Arent Cornelis[1] en linnennayster vant voorschr weeshuys en in derselve huis gewoont hebbende en overleden sijnde, ten versoeke van Hessel Cornelis[2] als geauthoriseerde curator over Cornelis Arents[3] eenigste nagelaten soon en erfgenaam van wijlen Jiskjen Cornelis, voornt en zulx op aengevinge soo van de buitenvoogden sampt Binnevader en moeder van den voorschr weeshuis Actum den 15 January 1704
Gerede penningen
Des gereedeaen goede schellingen f 28-10-0
Penningen aen Caroliguldens f 43-0-0
Sijn bij de daalders en drie gls f 60-0-0
Curator van twee en halve ducaton f 7-7-8
De Weesvoogden 8 gls f 81-4-0
Ontvangen twee rijksdaalders f 5-0-0
7 à 8 stuivers f 2-16-0
1 ryxoord f 0-12-8
3 sestehalven f 0-16-8
Summa f 228-6-0
(fol 219) Silverwerk
Een boskjen silvere knopen
Een silveren hartje
Een haak en drie ketens
Een leeren koker met silveren banden
Twee silveren vrouwenmesheften
Een oorijser
Bovenstaende silver is bij de Curatoren van de weesvoogden ontvangen.
Inboelen en huisgeraden
Een cantoir met enige prullen
Een kast
Seven stoelen
Een kinderkorff
Een armkorff
Een scherm
Vijf stoelkussens
Twee paar gordijnen en twee rabatten
Een bed en peul
Vier dekens
Vijff oorkussens
Eenige stoven
Negen delfze pantjes
Drie kastkoppen
Een blicken blaker
Een tinnen beker
Een spiegel en twee bordjes
Een blok en standaart
Eenige boeken
(fol 219v) Een grote Bijbel
Een emmerke
Een holten kandelaar en
Messen blaker
6 lakens
6 slopen
Een peuldoek
Een groen spreetje
2 servetten
5 handdoeken, nog drie
2 wijtelijngen
Een naykussen
Een lap tippen goed
Een doos met eenige prullen
Twee botteljes en een klein vlesje
Vrouwenkledinge
Drie wollen en twee witte borstrocken
Een rood saye damesrock
Een blauwe sayen dito
Een blauw lakens dito
Een swart dito
Nog een dito
Een blauw dito
Twee swarte schorteldoeken
Vier paar kraag en mouwen
Een dopjes schorteldoek
(fol 220) Een overlijf
Nog een dito
Vijf paar hosen
Drie rode daags rocken
Een rood onderst
Twee swarte kappen
Een paar muilen
Een manteltje
18 vrouwenhembden
12 schorteldoeken waar onder twee blauwe en een wollen
16 neusdoeken
6 duitse mutsen
5 ondermutsen
7 ondersten
Een nagthalsdoek
2 oude broeken
Vastigheden
Een huisinge off woninge staende binnen dese stadt bij of ontrent de Franequer Poort, bij Jiskjen Cornelis in haar leven verkogt aen Johannes Wybes[4] cum uxore voor hondert Car: gls., te betalen
(fol 221v) In vijff terminen als may 1702, 1703, 1704, en 1705 en 1706 resp telkens een vijfde deel, volgens renverzael ver sijnde, waar op nog niets betaalt is.
Een woning cum annexis staende mede in dese stadt, in de Tipelsteeg[5] bij Hein Piers Brouwerij[6].
In schuld
Seike Jansen cum uxore Mr Schoenmaker binnen dese stadt, sijn schuldig wegens verschreven geld vijff en twintig Caroli gls, volgens handschrift van den25 May 1703, 25-“-“
Bronnen:
Tresoar, Leeuwarden: Nedergerecht Harlingen, inventarisnummer 219, fol 218-221v.
Gemeentearchief Harlingen, Archief Stadsbestuur 1580-1925, inventarisnummer 4803, Reglement Stads Weeshuis 1857.
Literatuur over handwerkonderwijs in Friesland:
Gieneke Arnolli, Rosalie Sloof, Letter voor Letter : merklappen in de opvoeding van Friese meisjes, Leeuwarden : Fries Museum / Zwolle : Waanders, 2004.
Laatste wijziging 17/09/2010 19:26u
Noten bij Jiskje Cornelis, naaivrouw in het Stads Weeshuis Harlingen, 1704:
[1] Arent Cornelis, afk Harlingen, huwt 28-12-1687 in Harlingen Jisckien Cornelis, afk Harlingen, (DTBL) Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: 332.
[2] Hessel Cornelis, afk Harlingen, huwt 28-05-1683 in Harlingen 1. Attie Annes, afk Harlingen, (DTBL) Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: 332; huwt op 13-06-1686 in Harlingen 2. Sara Pytters, (DTBL) Trouwregister Hervormde gemeente Harlingen 1656-1708, Inventarisnr.: 332. Kinderen uit 1e huwelijk: 1. Dochter Sus, ged Harlingen 08-06-1684, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; 2. Annas, ged Harlingen 04-08-1686, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; Kinderen uit 2e huwelijk: 3. Cornelis, ged 05-01-1687 in Harlingen, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; 4. Pieter, ged op 05-01-1687 in Harlingen, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; 5. Cornelis, ged op 08-07-1688 in Harlingen, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; 6. Pitter, ged op 11-01-1691 in Harlingen, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; 7. Baattie, ged 30-11-1692 in Harlingen, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; 8. Lammert, ged op 21-11-1694 in Harlingen, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324.
[3] Cornelis Arents, ged 23-03-1690 in Harlingen, kind van Arent Cornelis en Jieckien Cornelis, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324.
[4] Joannes Wybes, afk Harlingen, op 16-04-1692 in ondertrouw met Amerinske Wopkes, afk Harlingen, (DTBL) Ondertrouwregister Gerecht Harlingen 1690-1752, Inventarisnr.: 307; Kinderen: 1. Antie, ged op 12-07-1696 in Harlingen, (DTBL), Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1675-1699, Inventarisnr. 324; 2. Anne, ged op 22-03-1701 in Harlingen, (DTBL) Herv. gem. Grote Kerk Harlingen, doop 1699-1724, Inventarisnr. 325.
[5] Op en om het huidige Tiepelplein in Harlingen.
[6] Hein Piers, afk Harlingen, brouwer, huwt op 06-07-1689 in Harlingen met Doetje Pybes (DOETJE PIEBES), afk Sneek , (DTBL) Trouwregister Gerecht Harlingen 1680-1701, Inventarisnr.: 317, derde proclamatie in Sneek op 06-07-1689 van huwelijk van Hein Piers, afk Harlingen, brouwer met Doedtie Pybes, afk Sneek, (DTBL) Trouwregister Gerecht Sneek 1672-1694, inventarisnr 646. Kinderen: 1. Pier, ged op 23-07-1690 in Harlingen, kind van Henne Piers (HEIN PIERS) en Doetje Pibes, aanwezig Lisebet Gerrits (LIJSBET GERRITS) als getuige in plaats van Jan Piers, (DTBL) R.K. parochie Harlingen, doop 1686-1811, inventarisnr 346; 2. Lisebet (LIJSBET), ged op 25-12-1693 in Harlingen, dochter van Henne Piers (HEIN PIERS) en Doettie Pibes (DOETIE PIEBES), aanwezig is Antie Elcoma als getuige in plaats van Tettie Pybes (TETJE PIEBES), (DTBL), R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346; 3. Pibe (PIEBE), ged op 25-12-1695 in Harlingen, kind van Henne Piers (HINNE PIERS) en Doettie Pibes, aanwezig: Vroutie Mennes, opm.: De getuige is in plaats van Tisse Obbes, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. : DTB 346; 4. Rixtie (RIKSTJE), ged op 17-08-1698 in Harlingen, dochter van Henne Piers (HINNE PIERS) en Doettie Pibes, aanwezig: Vroutie Mennis, opm.: de getuige is in plaats van Bottie Pibes, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. : DTB 346; 5. Jan, ged op 22-08-1699 in Harlingen, kind van Heene Piers (HINNE PIERS) en Doettie Pibes, aanwezig: Vrouwtie Mennes, opm.: de getuige is in plaats van Tittie Anderies, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346; 6. Rixtie (RIKSTJE), ged op 23-09-1702 in Harlingen, dochter van Henne Piers (HINNE PIERS) en Doetie Pibes (DOETJE PIEBES), aanwezig: Vroutie Mennes, Opm.: de getuige is in plaats van Jeltie Pibes, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346; 7. Gerrit, ged op 20-02-1704 in Harlingen, kind van Henne Piers (HINNE PIERS) en Doettie Pibes (DOETJE PIEBES), aanwezig: Vroutie Mennes, Opm.: De getuige is in plaats van Tettie Pibes, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346; 8. Jacob, ged 28-11-1706 in Harlingen, kind van Henne Piers (HINNE PIERS) en Doettie Pibes (DOETJE PIEBES), aanwezig: Antie Jans, Opm.: De getuige is in plaats van Obbe Hanstra, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346.
Doetje Piebes, de echtgenote van Hein Piers, was opvallend vaak doopgetuige bij dopen in de R.K. parochie in Harlingen:
Doetje Piebes is meter van Gerrit, ged op 04-11-1689 in Harlingen, zoon van Gauke Suringar en Antje Elcoma, de getuige is in plaats van Suffridus Elcoma, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr 346. Doetje Piebes is getuige bij doop van Doettie, ged op 24-08-1691 in Harlingen, dochter van Anderies Dauwes (ANDRIES DOUWES) en Schauke Ulbis (SJOUKJE ULBES), (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346. Doetje Piebes is getuige (in plaats van Doede Egoda) bij de doop van Henderickie (HENDRIKJE) op 11-04-1694 in Harlingen, dochter van Henderick (HENDRIK) de Clerck en Florenske (FLORISKE) Bourbon, (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346. Doetje Piebes is getuige (in plaats van Swaentie Cornelis) bij de doop van Matthys op 13 oktober 1701 in Harlingen, zoon van Jan Matthyssen en Dautie Ides (DOUWTJE IEDES), (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346. Doetje Piebes is getuige (in plaats van Geertie Heeres) bij de doop van Antie, ged op 26-05-1706, kind van Hebbe Gabes en Grittie Jelles (GRIETJE JELLES), (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346. Doetje Piebes is getuige (in plaats van Ulbe Hebbes) bij de doop van Teke, ged op 22-06-1708, zoon van Hebbe Gabes (HIBBE GABES) en Grittie Jelles (GRIETJE JELLES), (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346. Doetje Piebes is getuige (in plaats van Teetske Gerbens) bij de doop van Tite (TIETE of TIETJE), ged op 01-04-1711 in Harlingen, kind van Jan Jurriens (JAN JURJENS) en Trintie Tites (TRIJNTJE TIETES), (DTBL) R.K. par. Harlingen, doop 1686-1811, Inventarisnr. 346.